e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Meijel

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kleppers kleppers: klepper (Meijel), kleppere (Meijel) Elk van de twee houtjes die de kinderen tussen de vingers snel tegen elkaar slaan om een klepperend geluid te maken [klepper, klapper, kap, klakker]. [N 88 (1982)] III-3-2
klerenbundel kuilpungel: kulpøŋǝl (Meijel  [(Emma / Maurits)]   [Eisden]) De bundel kleren van een mijnwerker die via een katrolsysteem tegen het plafond wordt opgehangen. [N 95, 58] II-5
kletsen kletsen: Van Dale: kletsen, 1. (minacht.) praten of met elkaar spreken als iets hinderlijks of vervelends; -2. met of onder elkaar babbelen, beuzelpraatjes houden, hetzij ongunstig (wauwelen) of in neutrale bet., gemoedelijk praten; - in ongunstige zin spreken (over), ongegronde dingen zeggen, kwebbelen; [3.] overbrengen, oververtellen, klikken; 4. roddelen, kwaadspreken; -5. onzin verkopen, bazelen.  kletsen (Meijel), kwebbelen: Van Dale: kwebbelen, veel en rad praten, ratelen; (gew.) ruzie hebben.  kwebbelen (Meijel), snateren: Van Dale: snateren, 1. (van vogels) een druk, doordringend geluid maken, m.n. voor het natuurlijk geluid van eenden en ganzen; -"praten"; -2. (van personen) druk of te onpas praten, babbelen, kletsen, kwebbelen; (soms) kwaadspreken.  snatere (Meijel), wauwelen: Van Dale: wauwelen, 1. 1. (inform.) kletsen, vervelend praten; -2. (gew.) kauwen, knabbelen; -3. (gew.) treuzelen, leuteren.  wawələ (Meijel), zwetsen: Van Dale: zwetsen, luidruchtig en onbedachtzaam spreken, m.n. grootspreken, snoeven.  zwetse (Meijel), zwetsen (Meijel) praten over dingen van weinig belang [zwetsen, kletsen, snateren, klappen, snabbelen, wauwelen, teuten, kebbelen] [N 87 (1981)] III-3-1
kletsoor zweepskoordje: zwipskørtjǝ (Meijel) Dun eindje touw of leer aan het uiteinde van het snoer van de zweep dat bij het slaan een knallend geluid maakt. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; N 13, 95c; L B2, 245; L 8, 142; R 14] I-10
kletswijf kletswijf: kletswief (Meijel), kletswĭĕf (Meijel), zwetswijf: zwetswief (Meijel) een vrouw die veel babbelt [klappei, kwek, kommeer, blameer, viswijf] [N 87 (1981)] III-3-1
klezoor klezoortje: klǝzȳrkǝ (Meijel) Het vierde deel van een metselsteen. Een klezoor kan door de metselaar worden gemaakt door met de troffel een deel van een metselsteen af te slaan. Daarnaast worden klezoren ook in het juiste formaat door steenfabrieken vervaardigd. Ze dienen tot het verkrijgen van een deugdelijk metselverband. [N 31, 19c; monogr.] II-8
kliekje overschot: Syst. WBD  ŏversjeut (Meijel), pruts: Syst. WBD  pruts (Meijel) Kliekje, opgewarmde maaltijd (braoj, opstoovertje, prutske?) [N 16 (1962)] III-2-3
klierziekte klieren: klieren (Meijel), koningszeer: koningszeer (Meijel), kuningszieër (Meijel) Klierziekte die gezwellen in de hals veroorzaakt (koningszeer, sinte markoen). [N 84 (1981)] III-1-2
klieven kloven: kluuve (Meijel), kluven (Meijel), klȳǝvǝ (Meijel), klûuvə (Meijel) Hout met een beitel of bijl in de lengterichting doorhakken, zodat het splijt. Zie ook het lemma ɛklievenɛ in de paragraaf over de kuipersvaktaal. Het betreft daar het klieven van stukken boomstam tot duigen.' [N 37, 8; N 50, 15a; N 75, 134a; monogr.] || klieven: Vaneen scheiden (klieven, kloven). [N 84 (1981)] II-12, III-1-2
klikspaan aandrager: andréger (Meijel), verklikker: verklikker (Meijel), verrader: verrŏjer (Meijel) heimelijk een overtreding of misdrijf aangeven [bij de overheid] [klikken, verklikken, paanderdragen, klikspanen] [N 90 (1982)] || klikspaan; Iemand die daar een gewoonte van maakt is een ...... [DC 48 (1973)] III-3-1