e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Meijel

Overzicht

Gevonden: 8212
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
bandiet bandiet: bandiet (Meijel), deugniet: deugənĭĕt (Meijel) een gewelddadige schurk [bandiet, schobbert, schobbejak, deugniet, boelmaker] [N 90 (1982)] III-3-1
bandje om de kraag vast te zetten bandje: bɛ̄ntjə (Meijel) het bandje op de kraag dat diende om deze eventueel vast te zetten (lummel?) [N 59 (1973)] III-1-3
bandje over de mouw aan de onderkant bandje: bɛ̄ntjə (Meijel) een bandje over de mouw aan de onderkant (pat?) [N 59 (1973)] III-1-3
bandschort met borststuk hoge scholk: hoege sjolk (Meijel), hoege sjolluk (Meijel), hoehge scholk (Meijel), hoeəgə sjollək (Meijel) schort met borststuk en schouderbanden [schortel, scholk, sjutsel] [N 24 (1964)] III-1-3
banen banen: bānǝ (Meijel) De banen waaruit elk zeil bestaat. [N O, 5c] II-3
banen vast veen baantjes: bɛŋkęs (Meijel), moerbanen: murbānǝ (Meijel) Banen van vast veen waarover het vervoer gaat. Men laat ze ook zitten als waterwering. [I, 60] II-4
bang bang: baang (Meijel), bang (Meijel, ... ), schouw: sjouw (Meijel), schrikachtig: sjrikagtig (Meijel) een min of meer beredeneerde vrees van iets hebbend [bang, schouw] [N 85 (1981)] || het gevoel van beklemming en vrees, veroorzaakt door een [wezenlijk of vermeend] dreigend onheil of gevaar [angst, schijt, schrik] [N 85 (1981)] || iemand die altijd bang is [bloodaard, coion, bangerik] [N 85 (1981)] III-1-4
bangerik bangerik: bangerik (Meijel, ... ), bangeschijterd: bangesjtitjtert (Meijel), schijtboks: sjitjbóks (Meijel, ... ), schijthuis: sjithusj (Meijel), sjitjhusj (Meijel), stumper: steuper (Meijel) bangerik || bangerik [schiethoes] [N 07 (1961)] || iemand die altijd bang is [bloodaard, coion, bangerik] [N 85 (1981)] || schijtboks; iemand die altijd bang is III-1-4
bank bankje: bɛŋkskǝ (Meijel) Laag turf van één turf lang en diep tot op de bodem over de breedte van de veenkuil. [I, 52] II-4
bank maken bank maken: baŋk mākǝ (Meijel), bankje(s) maken: bɛŋkskǝs mākǝ (Meijel) Het snijden van een bank turf. [I, 53] II-4