19231 |
kouwe drukte |
bohei (rh.):
bəhèj (L265p Meijel),
De Limburgse vormen met b en een tweeklank aan het eind sluiten m.i. het meest aan bij de vorm die ook in het Rijnland bekend is: Buhei. In het Rheinisches Wörterbuch deel I kol. 1106 vind je heleboel vormen onder dat trefwoord. Gezien ook de vormen in het WNT zou ik in dit geval voor een trefwoord kiezen dat wat dichter bij het Limburgse (en Rijnlandse) ligt: bohei.
behèj (L265p Meijel),
drukte om niks:
drukte um niks (L265p Meijel, ...
L265p Meijel)
|
drukte maken voor niets [N 85 (1981)] || drukte voor niets, kouwe drukte [bezwaai, pehaai, poehaai, behaai] [N 85 (1981)] || kouwe drukte, drukte om niets
III-1-4
|
26087 |
kozijn |
deurraam:
dørrām (L265p Meijel),
glasraam:
glasrām (L265p Meijel),
kozijn:
kōzęjn (L265p Meijel)
|
Houten of metalen raamwerk, bestaande uit twee stijlen met een boven- en onderdorpel, waarin een deur of raam wordt aangebracht. In Q 113 zijn kozijnen pas kort in gebruik. Voorheen paste men een constructie toe die 'blindraam' of 'rabat' werd genoemd. Daarbij werd in de massief gemetselde muur een opening gelaten waarin later het deur- of raamkozijn werd geplaatst. Het houtwerk van zo'n blindraam werd door middel van de pleisterlaag vastgezet. De kozijnen die tegenwoordig worden gebruikt, zijn dikker dan het kozijn dat bij de blindramen gebruikelijk was. Zij steken aan de binnen- en aan de buitenkant verder naar voren en worden vastgezet met behulp van kozijnankers, die tussen de voegen van de beide spouwmuren worden gemetseld. In verband met deze verankering in het metselwerk wordt het kozijn van tevoren geplaatst (Lochtman, pag. 42). Zie ook het lemma 'Muurraam'. [N 32, 10a-c; N 55, 6a-c; monogr.; div.]
II-9
|
30261 |
kozijnanker |
kozijnanker:
[kozijn]aŋkǝr (L265p Meijel)
|
L-vormig ijzer waarmee een kozijn in de muur wordt vastgezet. Volgens een invuller uit L 289 werden kozijnen vroeger slechts met spijkers vastgezet. Het kozijnanker is een ontwikkeling van latere tijd. Zie voor het woordtype 'dook' (K 318, L 414) ook de toelichting bij het lemma 'Dook'. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel '(kozijn)-' het lemma 'Kozijn'. [N 32, 11a; N 55, 18a; monogr.]
II-9
|
18205 |
kraag |
kraag:
krag (L265p Meijel),
krééchskə (L265p Meijel)
|
Hoe noemt U: de kraag [N 62 (1973)] || Kraagje (verkleinwoord). [DC 58 (1983)]
III-1-3
|
18678 |
kraag van een kraagmantel |
pelerine (<fr.):
pelderien (L265p Meijel),
pellerien (L265p Meijel)
|
kraag, zeer brede ~ van een kraagmantel (vero) [pellerien] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18271 |
kraagmantel |
pelerine (<fr.):
peͅlərin (L265p Meijel)
|
een ouderwetse kraagmantel (pellerine?) [N 59 (1973)]
III-1-3
|
29061 |
kraagpunt |
kragepunt:
krāgǝpønt (L265p Meijel)
|
Het spits toelopende uiterste deel van de legger van de kraag aan de schouderzijden, haaks op de revers. [N 59, 122b]
II-7
|
34491 |
kraaien, gezegd van de haan |
kraaien:
krɛ̄i̯ǝ (L265p Meijel)
|
[N 19, 49; Vld.; monogr.]
I-12
|
17562 |
kraakbeen |
knoers/knors:
knŏĕrs (L265p Meijel)
|
kraakbeen [noerz, knorzel, knoezelbeen] [N 10a (1961)]
III-1-1
|
22858 |
kraaltjes |
kraaltjes:
krölkəs (L265p Meijel)
|
kraaltjes [RND]
III-3-2
|