18223 |
kreukelen |
kreukelen:
kreukele (L265p Meijel),
kreukelen (L265p Meijel),
kreukələ (L265p Meijel)
|
zich in ongewenste plooien zetten, gezegd van een kledingstuk [kreukelen, kreuk] [N 86 (1981)]
III-1-3
|
18875 |
kreunen |
kermen:
kerme (L265p Meijel, ...
L265p Meijel),
kreunen:
kreune (L265p Meijel),
kreunə (L265p Meijel),
(hard op).
kreune (L265p Meijel)
|
een zacht klagend geluid maken [kreunen, kermen, krengen, steunen, kriepen, kruchen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
17994 |
kreunen van de pijn |
kermen:
kerme (L265p Meijel),
kermen (L265p Meijel),
kèèrmə (L265p Meijel),
te keer gaan:
te kier gao (L265p Meijel)
|
Kreunen van pijn (koorgaan, kermeneren, kermen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
33910 |
kreupel zijn |
(het is/staat) kreupel:
krø̄pǝl (L265p Meijel),
stokkerd:
stǫkǝrt (L265p Meijel
[(een kreupele)]
)
|
[JG 1a; N 8, 62k en 94f]
I-9
|
24893 |
kreupelhout |
onderhout:
oude spellingsysteem
onderhout (L265p Meijel),
struik:
eigen spellingsysteem
struuk (L265p Meijel, ...
L265p Meijel),
Nijmeegs (WBD)
strŭŭk (L265p Meijel)
|
Laag houtgewas met dooreengegroeide stammen en takken (onderhout). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
24955 |
krib in de rivier |
afgedamd:
afgədamt (L265p Meijel),
krib:
krīb (L265p Meijel)
|
krib, dam van rijswerk, stenen en aarde om de bedding van een rivier te versmallen en zo de stroom te versterken, loodrecht of schuin op de oever aangebracht [bol] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
33831 |
kribbebijter |
kribbebijter:
krebǝbetjǝr (L265p Meijel)
|
Nerveus paard dat met de snijtanden in de kribbe of op een ander hard voorwerp bijt, de lucht hoorbaar naar binnen zuigt en kreunt. Dit leidt dikwijls tot indigestie. Een kribbebijter is te herkennen aan de sterke afslijting van de wrijfvlakken, vooral aan de voorrand der snijtanden. Een kribbebijter zuigt wel lucht op; het woord is echter geen synoniem van windzuiger (4.4.5). [JG 1a, 1b; A 48A, 41b; N 8, 62o en 84f; add. uit N 52]
I-9
|
34465 |
krielkip |
krieletje:
krilǝkǝ (L265p Meijel),
krielhennetje:
krilhęnǝkǝ (L265p Meijel)
|
Een krielkip is een soort kleine kip. [N 19, 42; monogr.]
I-12
|
22351 |
krijgertje spelen |
kruistik spelen:
kruustik (L265p Meijel),
tikkelopen:
tekəlōəpə (L265p Meijel),
tikkeloeëpe (L265p Meijel, ...
L265p Meijel),
/
tikkeloeëpe (L265p Meijel)
|
Het spel waarbij één kind anderen tracht in te halen en dan te tikken, waarna de getikte weer de vangman is (ook op dit spel bestaan talloze varianten; misschien kunt u die ook vermelden: de naam en hoe het gespeeld werd) [letsen, hets geven, hetske jagen [N 88 (1982)] || Lievelingsspel 2. [SND (2006)] || tikkelopen [SND (2006)] || Tikkelopen: spel waarbij één kind anderen tracht in te halen en dan te tikken, waarna de getikte weer de vangman/-vrouw is.
III-3-2
|
24198 |
krijsen |
krijsen:
krijse (L265p Meijel),
krijsse (L265p Meijel)
|
een hard schreeuwend geluid maken, gezegd van vogels (kèken, krijsen) [N 83 (1981)]
III-4-1
|