24039 |
kruinschering |
kruinschering:
krønjsjēͅreŋ (L265p Meijel)
|
De kruinschering [kruungsjeëre]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
24038 |
kruinschering: kruin scheren |
kruin scheren:
kroensjeere (L265p Meijel)
|
De kruinschering [kruungsjeëre]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
26081 |
kruipalen |
kruipalen:
krø̜jpø̜̄l (L265p Meijel)
|
De rondom de molen in de grond geplaatste, korte houten, stenen of ijzeren palen, waaraan de kruikettingen of kruitouwen worden vastgemaakt. [N O, 30e; A 42A, 59; monogr.]
II-3
|
26587 |
kruipen |
kruipen:
krypǝ (L265p Meijel)
|
Het langzaam lopen van de molen. [N O, 13f]
II-3
|
24415 |
kruipend ongedierte |
pierikken:
piereke (L265p Meijel),
wormen:
wèùrem (L265p Meijel),
wörhum (L265p Meijel),
wörm (L265p Meijel)
|
kruipend gedierte (coll.) || wormachtig en kruipend gedierte [N 26 (1964)]
III-4-2
|
24540 |
kruipende boterbloem |
boterbloem:
WLD
botərblum (L265p Meijel),
kruipende boterbloem:
eigen spellinsysteem ? ; mij bekend
kruipende boterbloem (L265p Meijel)
|
Kruipende boterbloem (ranunculus repens 15 tot 50 cm hoog plantje met wortelende uitlopers; de stengels zijn opstijgend behaard; de bladeren zijn 3-tallig met ingesneden blaadjes; de bloemen hebben gegroefde steeltjes en zijn goudgeel van kleur; de kelk [N 92 (1982)]
III-4-3
|
27023 |
kruiplank |
kruiplanken:
krø̜jplaŋkǝ (L265p Meijel),
stralen:
strǭlǝ (L265p Meijel)
|
Een straal of kruiplank is ongeveer 7.5 m lang, 20 cm breed en 3.5 cm dik. [II, 76]
II-4
|
26128 |
kruirollen |
kaprollen:
kaprolǝ (L265p Meijel)
|
De houten of metalen rollen die in de rollenring over de onderring lopen en waarop de molenkap draait. Bij het Engels kruiwerk zijn de rollen van staal, hebben ze flenzen en lopen ze tussen op de boven- en onderring bevestigde rails. Zie ook afb. 31 en 32. [N O, 53d]
II-3
|
17649 |
kruis |
kruis:
krusj (L265p Meijel),
krøš (L265p Meijel),
mik:
mik (L265p Meijel)
|
Beenderenstelsel aan het einde van de rug. [N 3A, 109] || deel van het lichaam waar de bovenbenen tezamen komen [mik, fliermik] [N 10 (1961)] || heup: komvormige ruimte tussen de heupbeenderen [N 10 (1961)]
I-11, III-1-1
|
22476 |
kruis of munt |
kruis of munt:
krøsj oͅf mønt (L265p Meijel)
|
Het kansspel waarbij een munt opgegooid wordt; de winnaar is degene die goed voorspeld heeft welke zijde (kruis of munt) boven zal liggen [koppelen, letteren, opgooien, omgooien, omroeien]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|