19314 |
kwaadspreekster |
kletswijf:
kletswief (L265p Meijel),
zwetswijfje:
zwetswiefke (L265p Meijel, ...
L265p Meijel)
|
een vrouw die graag kwaad spreekt [kwadetong, vuiletong, kommeer, blameer, klapei] [N 85 (1981)] || iemand die altijd kwaad spreekt van anderen [insteker] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18981 |
kwaadspreker |
kletskous:
kletskouws (L265p Meijel),
zwartmaker:
zwartmaakər (L265p Meijel),
zwetsmannetje:
zwetsmenneke (L265p Meijel),
zwetswijfje:
zwetswiefke (L265p Meijel)
|
iemand die altijd kwaad spreekt van anderen [insteker] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
17983 |
kwaal |
kwaal:
kwaal (L265p Meijel),
kwaol (L265p Meijel, ...
L265p Meijel),
kwò:əl (L265p Meijel)
|
kwaal [DC 02 (1932)] || Kwaal: langdurige of telkens terugkerende ziekte (kwaal, klets, muik). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
24366 |
kwabaal en puitaal |
kwakaal:
oude spelling ? / komt in zoetwater voor in beken en soms in plassen / is te erkennen aan gaten in de flank
kwakaol (L265p Meijel)
|
Hoe noemt u de puitaal: een levendbarende beenvis. Komt voor in zout water. De rug is bruinachtig en de onderzijde roodachtig. Op de rug en op de flank ligt een rij zwarte vlekken. Hij wordt tot 60cm lang (aalskwab, magaal, lomp, aalkwab, kwab, puit) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
33920 |
kwade droes |
kwade droes:
kōjǝn drus (L265p Meijel)
|
Kwade droes of malleus is een slepende ziekte die nog weinig voorkomt. Op het neusslijmvlies ontstaan knobbeltjes en wonden met opstaande randen die stervormige littekens achterlaten. De keelgangsspieren zijn gezwollen, met harde knobbelige, vastzittende verdikkingen. De dieren hebben koorts en vermageren. Meestal wordt tussen goedaardige en kwade droes geen onderscheid meer gemaakt; op vele plaatsen is kwade droes onbekend. [A 48A, 28a; N 8, 90a; N 52, 15a; monogr.]
I-9
|
21727 |
kwajongensstreek |
bak:
Van Dale: II. bak, 4. (gemeenz.) grap, mop, poets.
bake (L265p Meijel)
|
min of meer onschuldige kindergrap [bate(n), bake(n)] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
24341 |
kwaken |
kwaken:
kwākǝ (L265p Meijel),
cassette
kwaken (L265p Meijel, ...
L265p Meijel),
cassettebandje
kwakkers (L265p Meijel),
cassettebandje = kikkers
kwakkers (L265p Meijel),
oude spelling
kwaken (L265p Meijel),
WBD
kwaokə (L265p Meijel)
|
Het geluid dat de koninginnen maken net vóór ze uit de cel komen. Waarschijnlijk luistert de jonge, nog niet uitgelopen moer, of zij antwoord van een mogelijke mededingster krijgt op dit gekwaak. Als dit niet het geval is, kan ze de moercel verlaten. [N 63, 32a; N 63, 33a; Ge 37, 43] || Hoe noemt u een kwakend geluid maken, gezegd van kikkers (kwaken) [N 83 (1981)]
II-6, III-4-2
|
28516 |
kwaker |
kwaker:
(mv)
kwākǝrs (L265p Meijel)
|
Koningin die vlak vóór het uit de cel komen een dof, kwakend geluid laat horen. [N 63, 32b; N 63, 32a; N 63, 33b]
II-6
|
18156 |
kwakzalver |
kwakzalver:
kwakzaaləvər (L265p Meijel),
kwakzalver (L265p Meijel, ...
L265p Meijel)
|
Kwakzalver: iemand die onbevoegd de geneeskunde beoefent en vaak nutteloze dingen, middelen tegen alle mogelijke ziektes verkoopt (charlatan, plak, polak, kwakkelaar, waterziender, pisdokter, kwakzalver). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
19136 |
kwalijk |
kwalijk:
kwèèlek (L265p Meijel)
|
niet juist
III-1-4
|