e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Meijel

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
lage, natte zandgrond peeltje: pęlkǝ (Meijel), zure grond: zūrǝ gront (Meijel) [N 27, 35; R 3, 5] I-8
lagenmaat hoogtemaat: hǫxtǝmǭt (Meijel) De dikte van één baksteen plus één lintvoeg. Zie ook afb. 28 en 41. [N 31, 8a; N 31, 7c; monogr.] II-9
laiton laiton: lajton (Meijel) Het stevige ijzerdraad met katoenen garen omwikkeld waarmee de romp van de sierkrans en de voorstrook van de muts werden versterkt en waarmee verschillende bloemtakken aan elkaar gemaakt werden. Zie ook afb. 83. [N 61, 20c] II-7
lak lak: lak (Meijel) Verf die is samengesteld uit vernis, standolie, terpentijn en zuivere verfstoffen. [N 67, 19c] II-9
laken laken: laken (Meijel) Effen of met keperbinding geweven wollen stof, die door volling zulk een dichtheid heeft verkregen, dat men van draden vrijwel niets kan zien, zodat de oppervlakte zich viltachtig voordoet. [N 62, 75f; N 59, 201; MW] II-7
lakken aflakken: aflakǝ (Meijel) Met lak of vernis bestrijken, waardoor een glanzende oppervlakte wordt verkregen. [N 67, 66c; monogr.] II-9
lakschoen lakschoen: laksjoehn (Meijel), laksjoen (Meijel, ... ) lakschoenen [gelakkerde sjeun] [N 24 (1964)] III-1-3
lam lam: lam (Meijel), lammetje: lɛmkǝ (Meijel), lɛmpkǝ (Meijel), lɛmǝkǝ (Meijel), lɛ̄mkǝ (Meijel), schaapje: šø̜pkǝ (Meijel) Jong van het schaap in het algemeen. Zie afbeelding 5. [N 70, 3; R 3, 36; S 20; Wi 5; Wi 12; L 20, 22c; L 6, 25; L 1a-m; JG 1a, 1b; AGV, m 3; A 2, 45; A 2, 1; A 4, 22c; Vld.; monogr.] I-12
lammeren lammen: lamǝ (Meijel), lāmǝ (Meijel) Jongen ter wereld brengen, gezegd van het vrouwelijk schaap. [N 19, 67; JG 1a, 1b; L 29, 32; L 1a-m; N C, add.; Vld.; monogr.] I-12
lammetjespap boekweitsepap: Syst. WBD  boegesepap (Meijel), boekweitspap: Syst. WBD  boekespap (Meijel) Pap van boekweitmeel (lemmekespap?) [N 16 (1962)] III-2-3