19584 |
lamp |
lucht:
leucht (L265p Meijel)
|
lamp/ luchter; inventarisatie soorten en gebruiksmogelijkheden; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)]
III-2-1
|
27160 |
lampenkamer |
lampisterij/lampisterie:
lampestǝri (L265p Meijel
[(Emma / Maurits)]
[Maurits])
|
De ruimte waar men de mijnlampen onderhoudt en indien nodig repareert. [N 95, 241; monogr.; Vwo 467; Vwo 468]
II-5
|
19485 |
lampenpit |
lampenkatoen:
lampeketōēn (L265p Meijel),
lemmet:
(oudste)
limmet (L265p Meijel),
wiek:
wiek (L265p Meijel)
|
lampepit van katoen in een petroleumlamp (limet, lemmet, lemment, lemmert) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
18164 |
lancet |
operatiemes:
operatiemes (L265p Meijel)
|
Lancet: plat mesje met fijne punt en zeer scherpe snede, in de chirurgie gebruikt (vlim). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
21145 |
landauer |
landauer:
landauer (L265p Meijel, ...
L265p Meijel,
L265p Meijel)
|
een vierwielig rijtuig voor vier personen met afzonderlijke beweegbare voor- en achterkap [landauer] [N 90 (1982)] || Vierwielig rijtuig voor vier personen met afzonderlijk neerklapbare voor- en achterkap. Tegenwoordig wordt het nog wel eens als bruidswagen gebruikt. De koetsier heeft een aparte bok. [N 101, 13; N G, 51; L 27, 33; monogr.]
I-13, III-3-1
|
32822 |
landrol |
wel:
wɛl (L265p Meijel)
|
De vroeger houten, later ijzeren rol om aard-kluiten van geploegd land te breken, de akker vlak te maken, het zaad in de aarde vast te drukken, enz. Zie afb. 81 en 82. [JG 1a + 1b; N 11, 86; N 11A, 183 + 185; N J, 10 add.; N P, 20 add.; A 40, 9; monogr.]
I-2
|
24917 |
landstreek |
streek:
streek (L265p Meijel, ...
L265p Meijel),
strêêk (L265p Meijel)
|
landstreek, gebied dat door bijv. tradities, landschap, taal enz een zekere eenheid vormt [contrei, streek, strom] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
22061 |
lang duivenluisje |
veerluis:
vēͅrl"š (L265p Meijel)
|
Hoe noemt U in Uw dialect de volgende ziekten: lang duiveluisje [N 93 (1983)]
III-3-2
|
18329 |
lang schortlint |
snoer:
snuu:re (L265p Meijel),
snuure (L265p Meijel, ...
L265p Meijel)
|
lange linten of banden waarmee een schort om het middel wordt geknoopt || linten, lange ~ of banden waarmee een voorschoot om het middel wordt geknoopt [binders] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
22176 |
lang van bouw |
lang:
laŋk (L265p Meijel),
smal:
smaal (L265p Meijel)
|
Hoe zegt men in Uw dialect van een duif: lang van bouw of geraamte? [N 93 (1983)]
III-3-2
|