e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Meijel

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
langzamer hou: hǫu̯ (Meijel) Voermansroep om het paard langzamer te doen gaan. [N 8, 95h en 96] I-10
lap geribd stof: geript stof (Meijel), keper: WNT: keper, V) Als term in de weverij - 2) Benaming voor een weefsel, een geweven stof, met een keper; gekeperd weefsel, gekeperde stof.  képer (Meijel), lap: lap (Meijel, ... ), lap stof (Meijel), lapje: lɛpkǝ (Meijel) Hoe noemt U: een lap stof [N 62 (1973)] || Lapje leer dat men ter reparatie op een scheur op het schoeisel zet. [N 60, 233g] || sterke doek of stof [lap, vel, lel, del] [N 86 (1981)] II-10, III-1-3
lap op een schoen lapje: lepke (Meijel, ... ), lɛpkə (Meijel), stukje: stukske (Meijel, ... ) Een lapje leer op de scheur op het schoeisel (huif?) [N 60 (1973)] || lap op een schoen, stukje leer waarmee het bovenleer wordt gerepareerd [N 24 (1964)] III-1-3
lap stof lap stof: lap stǫf (Meijel) Een lap of stuk stof. [N 62, 71b; MW] II-7
larven maaien: mājǝ (Meijel) Toestand van larf van het broed vóór de verzegeling. Normaal is dat de eieren, zowel die waaruit werkbijen als die waaruit darren of moeren geboren worden, na drie dagen uitkomen in de vorm van een larf of made. Na vijf dagen heeft de larf door goed voeren een gewicht bereikt dat het 1500-voudige is van haar geboortegewicht. Vijf dagen duurt deze toestand als larf. Vervolgens wordt de cel verzegeld en treedt verpopping op van de larf. Dertien dagen zit ze in de gesloten cel. In totaal duurt het dus 21 dagen, voor dat werkelijke werkbij er is. Bij de dar duurt deze periode 24 dagen en bij de koningin slechts 15 à 16 dagen. [N 63, 21b; Ge 37, 68] II-6
last last: last (Meijel) Een vracht van 2100 kilo, ofwel 30 mud van 70 kilo. [N O, 38o] II-3
last, moeilijkheid last: laast (Meijel) het moeilijk zijn [slameur, last] [N 85 (1981)] III-1-4
laster lasterpraatjes: lasterpreutjes (Meijel) het schenden van iemands goede naam [achterpraat, achterklap, laster] [N 85 (1981)] III-1-4
lasteren verlakken: verlakken (Meijel, ... ), zwartmaken: zwart maakə (Meijel), zwetsen: zwetsen (Meijel) het schenden van iemands goede naam [achterpraat, achterklap, laster] [N 85 (1981)] || iemands goede naam schenden [labbekakken, insteken, bespreken, rabbelen, klapperen, commeren] [N 85 (1981)] III-1-4
lastig (werken) lastig: laastig (Meijel, ... ), ongemakkelijk: ongemekkelijk (Meijel), ongemékkelik (Meijel), zwaar: zwaor (Meijel, ... ) het moeilijk zijn [slameur, last] [N 85 (1981)] || niet zonder moeite of inspanning volbracht of afgedaan kunnend worden, niet gemakkelijk [difficiel, delicaat, ongemakkelijk, onklaar, zwaar moeilijk] [N 85 (1981)] || zwaar vallend [bezwaarlijk, kwalijk] [N 85 (1981)] III-1-4