19031 |
lastig kind |
kreng:
(vrl.).
kring (L265p Meijel),
lastig:
laastig (L265p Meijel)
|
een kind met een lastig karakter [nest, bernuizig kind, erg] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19289 |
lastig zijn |
donderjagen:
donderjage (L265p Meijel),
klieren:
klĭĕre (L265p Meijel),
tergen:
tèèrgə (L265p Meijel),
vervelen:
vervéle (L265p Meijel)
|
tot last zijn, kwelling veroorzaken [vervelen, klieren, sarren, tergen, hengelen, kneuten, kneuteren, donderjagen, moesjanken,vernooien, verleden] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
21812 |
lastigvallen |
afhouden:
afhaawə van zin wèèrək (L265p Meijel),
hinderen:
hinderen (L265p Meijel),
plagen:
plage (L265p Meijel),
storen:
sturen (L265p Meijel)
|
iemand bij zijn werk storen of ophouden [plagen, steken, hinderen] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
30234 |
latei |
ontlastingsbalk:
ontlastingsbalk (L265p Meijel, ...
L265p Meijel)
|
Houten, stenen of ijzeren balk die een venster, ingang of andere opening overspant en tevens het bovenliggende muurwerk draagt. De lateibalk wordt vaak in het muurwerk verwerkt zodat hij niet in het zicht komt. d.i.n. in het woordtype 'd.i.n.-balk' is een afkorting van ø̄deutsche Industrienormø̄. [N 55, 74; N 32, 15a; N 32, 15b; monogr.]
II-9
|
22076 |
laten uitvliegen |
eruitlaten:
dərøtj lōͅtə (L265p Meijel)
|
Hoe zegt men: de duiven eens laten uitvliegen? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
23752 |
laten wijden |
inwijden:
inwieje (L265p Meijel),
inzegenen:
in zeigene (L265p Meijel),
laten inzegenen:
lōͅtə enzēͅgənə (L265p Meijel),
laten wijden:
laote wieje (L265p Meijel),
laten zegenen:
laote zeigene (L265p Meijel),
lōͅtə zēͅgənə (L265p Meijel, ...
L265p Meijel,
L265p Meijel),
sint-christoffelzegen:
st christoffelzeige (L265p Meijel)
|
Een akker laten (in)wijden/(in)zegenen. [N 96B (1989)] || Een huis of gebouw laten (in)wijden/(in)zegenen. [N 96B (1989)] || Een kruisbeeld, een heiligenbeeld(je), een kaars laten wijden/zegenen. [N 96B (1989)] || Een rozenkrans, een scapulier, een medaille, een kruisje laten wijden/zegenen door een priester. [N 96B (1989)] || Een voertuig (auto/wagen) laten wijden/zegenen, op of rond het feest van St. Christoffel (25 juni). [N 96B (1989)]
III-3-3
|
33384 |
latierboom |
box (e.):
bǫks (L265p Meijel)
|
Een horizontale balk die twee paarden van elkaar scheidt, meestal hangend aan kettingen, ook wel vast verbonden. In plaats van een hangende balk kan er ook een eenvoudige en niet al te hoge tussenwand zijn. Met een box is een afgeschutte ruimte voor één paard bedoeld; de tussenwand maakt dan deel uit van de box. [N 5A, 59d; monogr.]
I-6
|
34642 |
latwerk |
hekken:
hɛkǝ (L265p Meijel),
hortje:
hørtjǝ (L265p Meijel)
|
Latwerk dat op de berries van de kruiwagen gelegd werd, ten einde het laadvlak te vergroten. [N 18, 101; JG 1d]
I-13
|
25226 |
lauw weer |
goed weer:
gŏĕ wəer (L265p Meijel),
lauw (weer):
lauw (L265p Meijel),
loom (weer):
loom (L265p Meijel),
loom weer (L265p Meijel),
schoon weer:
sjon wəer (L265p Meijel)
|
loommakend, gezegd van het weer [lui] [N 81 (1980)] || warm noch koud, gezegd van het weer [lauw, voos] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
25036 |
lawaai maken |
herrie maken:
hèrie maakə (L265p Meijel)
|
lawaai, herrie maken [laweiten, laweit maken, gellen] [N 91 (1982)]
III-4-4
|