e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Meijel

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
lastig kind kreng: (vrl.).  kring (Meijel), lastig: laastig (Meijel) een kind met een lastig karakter [nest, bernuizig kind, erg] [N 85 (1981)] III-1-4
lastig zijn donderjagen: donderjage (Meijel), klieren: klĭĕre (Meijel), tergen: tèèrgə (Meijel), vervelen: vervéle (Meijel) tot last zijn, kwelling veroorzaken [vervelen, klieren, sarren, tergen, hengelen, kneuten, kneuteren, donderjagen, moesjanken,vernooien, verleden] [N 85 (1981)] III-1-4
lastigvallen afhouden: afhaawə van zin wèèrək (Meijel), hinderen: hinderen (Meijel), plagen: plage (Meijel), storen: sturen (Meijel) iemand bij zijn werk storen of ophouden [plagen, steken, hinderen] [N 85 (1981)] III-3-1
latei ontlastingsbalk: ontlastingsbalk (Meijel, ... ) Houten, stenen of ijzeren balk die een venster, ingang of andere opening overspant en tevens het bovenliggende muurwerk draagt. De lateibalk wordt vaak in het muurwerk verwerkt zodat hij niet in het zicht komt. d.i.n. in het woordtype 'd.i.n.-balk' is een afkorting van ø̄deutsche Industrienormø̄. [N 55, 74; N 32, 15a; N 32, 15b; monogr.] II-9
laten uitvliegen eruitlaten: dərøtj lōͅtə (Meijel) Hoe zegt men: de duiven eens laten uitvliegen? [N 93 (1983)] III-3-2
laten wijden inwijden: inwieje (Meijel), inzegenen: in zeigene (Meijel), laten inzegenen: lōͅtə enzēͅgənə (Meijel), laten wijden: laote wieje (Meijel), laten zegenen: laote zeigene (Meijel), lōͅtə zēͅgənə (Meijel, ... ), sint-christoffelzegen: st christoffelzeige (Meijel) Een akker laten (in)wijden/(in)zegenen. [N 96B (1989)] || Een huis of gebouw laten (in)wijden/(in)zegenen. [N 96B (1989)] || Een kruisbeeld, een heiligenbeeld(je), een kaars laten wijden/zegenen. [N 96B (1989)] || Een rozenkrans, een scapulier, een medaille, een kruisje laten wijden/zegenen door een priester. [N 96B (1989)] || Een voertuig (auto/wagen) laten wijden/zegenen, op of rond het feest van St. Christoffel (25 juni). [N 96B (1989)] III-3-3
latierboom box (e.): bǫks (Meijel) Een horizontale balk die twee paarden van elkaar scheidt, meestal hangend aan kettingen, ook wel vast verbonden. In plaats van een hangende balk kan er ook een eenvoudige en niet al te hoge tussenwand zijn. Met een box is een afgeschutte ruimte voor één paard bedoeld; de tussenwand maakt dan deel uit van de box. [N 5A, 59d; monogr.] I-6
latwerk hekken: hɛkǝ (Meijel), hortje: hørtjǝ (Meijel) Latwerk dat op de berries van de kruiwagen gelegd werd, ten einde het laadvlak te vergroten. [N 18, 101; JG 1d] I-13
lauw weer goed weer: gŏĕ wəer (Meijel), lauw (weer): lauw (Meijel), loom (weer): loom (Meijel), loom weer (Meijel), schoon weer: sjon wəer (Meijel) loommakend, gezegd van het weer [lui] [N 81 (1980)] || warm noch koud, gezegd van het weer [lauw, voos] [N 81 (1980)] III-4-4
lawaai maken herrie maken: hèrie maakə (Meijel) lawaai, herrie maken [laweiten, laweit maken, gellen] [N 91 (1982)] III-4-4