24895 |
lente, voorjaar |
lente:
de linte (L265p Meijel),
Linte (L265p Meijel),
voorjaar:
⁄t vurjaor (L265p Meijel)
|
lente [DC 39 (1965)]
III-4-4
|
34357 |
lepbig |
lepkuusje:
lɛpkuskǝ (L265p Meijel)
|
Een big die met koemelk wordt grootgebracht. [N 19, 15; N 19, 16; monogr.]
I-12
|
18955 |
lepe, doortrapte kerel |
fijne, een -:
finje (L265p Meijel),
schlaue duivel:
slauwe duvel (L265p Meijel)
|
een doortrapte kerel [fijnaard, fijne, leperd] [N 85 (1981)] || zeer bedreven in het kwaad of in het kwaaddoen en daarbij zeer sluw [slim, glad, hel, leep, doortrapt] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19553 |
lepel |
lepel:
lepel (L265p Meijel),
lippel (L265p Meijel, ...
L265p Meijel,
L265p Meijel)
|
lepel [DC 35 (1963)] || lepel in het algemeen (lepel, lippel, leeper) [N 20 (zj)] || lepel, metalen ~; inventarisatie benamingen; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)]
III-2-1
|
25465 |
lepel waarmee men de darmen schoonmaakt |
lepel:
lepǝl (L265p Meijel)
|
Met een lepel o.a. schrabt men het vuil van de binnenste buiten gekeerde darm. [N 28, 118; monogr.]
II-1
|
19556 |
lepelrek |
lepelenrekje:
lippele rekske (L265p Meijel)
|
rekje aan de wand waarin lepels worden bewaard [N 20 (zj)]
III-2-1
|
21748 |
leraar |
leraar:
leraar (L265p Meijel, ...
L265p Meijel)
|
een leerkracht aan een instelling voor voortgezet onderwijs [magister, leraar, regent, leer] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
18340 |
leren beenkap |
gamasche:
kemasse (L265p Meijel, ...
L265p Meijel,
L265p Meijel,
L265p Meijel,
L265p Meijel)
|
lederen beenkappen || lederen beenkappen [kemasse, kamasje] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
28735 |
leren naaien |
naaien leren:
nɛ̄jǝlīrǝ (L265p Meijel)
|
Het vak van naaister leren. [N 62, 1f]
II-7
|
25355 |
leren schede |
messenschede:
mɛsǝšē̜j (L265p Meijel),
schede:
šē̜j (L265p Meijel)
|
De slachter draagt vaak aan zijn gordel een leren of houten "holster", waarin hij het gereedschap dat hij tijdens het slachten steeds bij de hand moet hebben, met name de messen, opbergt. Daarnaast heeft hij meestal nog een tas of iets dergelijks bij zich, waarin hij zijn overig gereedschap (de bijl, het schietmasker, de brander e.d.) vervoert. Het is goed mogelijk dat een aantal respondenten op deze tas doelt. Een eventuele toevoeging leren wordt niet fonetisch gedocumenteerd. Zie afb. 3. [N 28, 121a; N 28, 121b; monogr.]
II-1
|