20514 |
leverworst |
leverworst:
lèverwoorst (L265p Meijel),
léverworst (L265p Meijel),
lééverwoorst (L265p Meijel, ...
L265p Meijel),
léévərwoorst (L265p Meijel),
lééverwoorst
lèèvərwoorst (L265p Meijel)
|
leverworst [N 06 (1960)] || leverworst; Hoe noemt U: Worst met lever als hoofdbestanddeel (lol, leverworst, leverpens) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
24342 |
libel en waterjuffer |
garenpaap:
ook: scheldwoord voor niet-Meijelenaars
garrepaap (L265p Meijel)
|
libel
III-4-2
|
17540 |
lichaam |
lijf:
lief (L265p Meijel)
|
lichaam [N 10 (1961)]
III-1-1
|
17971 |
lichaamskracht |
macht:
maacht (L265p Meijel, ...
L265p Meijel)
|
lichaamskracht (kracht die een zieke geleidelijk verspeelt) [macht, maacht] [N 10 (1961)]
III-1-2, III-1-4
|
18084 |
lichaamsvocht |
leewater:
leejwatter (L265p Meijel)
|
lichaamsvocht (dat zich bijv. in de gewrichten bevindt) [N 10 (1961)]
III-1-2
|
26583 |
licht scherpen |
afvloeren:
af˲vlūrǝ (L265p Meijel)
|
De groeven ondiep maken. [N O, 34e]
II-3
|
22174 |
licht van bouw |
schamel:
sjèmmel (L265p Meijel),
te klein:
tə klēͅjn (L265p Meijel)
|
Hoe zegt men in Uw dialect van een duif: licht van bouw of geraamte? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
25161 |
licht vriezen |
een beetje vriezen:
ən bĭĕtjə vreezjə (L265p Meijel),
licht gevreur:
licht gevrör (L265p Meijel),
niet hard vriezen:
⁄t vreesjt nie hart (L265p Meijel)
|
lichtjes vriezen [schorzelen] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
26527 |
licht, steenlicht |
licht:
lēxt (L265p Meijel),
lichtwerk:
lēxtwɛ̄rk (L265p Meijel)
|
De inrichting waarmee de loper in verticale richting versteld kan worden om de afstand tot de onderste steen te regelen. De taats van het staakijzer of de kleine spil rust daartoe in een taatspot. In oudere molens is deze pot bevestigd op een zware balk, de vonderbalk. Deze balk scharniert aan één zijde in de houtconstructie van de molen, aan de andere zijde wordt hij omhooggehouden met een hefboom, bestaande uit een lichtijzer en een lichtboom met daaraan een koord of ketting en een gewicht. Later werd dit type lichtwerk vooral in watermolens vervangen door een ijzeren systeem. Daarbij staat de taatspot op een ijzeren lat die door middel van een regelrad op en neer geschroefd kan worden (Janssen, pag. 88/89). Zie ook afb. 85. Blijkens de opgaven is licht in P 53 en P 56 onzijdig. [N 0,23a; A 42A, 30; Sche 58; Vds 109; Jan 139; Coe 120; Grof 142; N O, 23p; monogr.; Vld]
II-3
|
26538 |
lichtboom |
lichtbalk:
lēxt˱balǝk (L265p Meijel),
lichtboom:
lēxt˱bǫm (L265p Meijel)
|
De hefboom waaraan aan één uiteinde het lichttouw is bevestigd; met het andere uiteinde is de lichtboom aan het lichtijzer vastgemaakt. Zie ook afb. 85. [N O, 23e; A 42 A , 27; Vds 111; Jan 145; N D, 22]
II-3
|