29053 |
aangesneden beleg |
aangesneden belegsel:
ɛngǝsnęjǝ bǝlęxsǝl (L265p Meijel),
deraan gesneden voorkant:
dǝrɛn gǝsnęjǝ vørkant (L265p Meijel)
|
Aangeknipt belegsel. Zie ook de toelichting bij het lemma ɛbelegɛ.' [N 59, 114b]
II-7
|
21470 |
aangeven, verklikken |
aandragen:
èndraagə (L265p Meijel),
aangeven:
angéve (L265p Meijel),
èngéévə (L265p Meijel),
verraden:
verrŏje (L265p Meijel),
vərraojə (L265p Meijel)
|
een overtreding of misdrijf bekend maken aan de overheid [aangeven, verklikken, verklappen] [N 90 (1982)] || heimelijk een overtreding of misdrijf aangeven [bij de overheid] [klikken, verklikken, paanderdragen, klikspanen] [N 90 (1982)] || klikken; Welk woord gebruikt u in uw dialect voor het doorvertellen aan vader, moeder of onderwijzer van iets, waarvoor een ander kind straf kan krijgen? [DC 48 (1973)]
III-3-1
|
29772 |
aangooien |
aangooien:
angojǝ (L265p Meijel)
|
Het opgooien van stro of riet door de helper van de dekker. [N F, 43]
II-9
|
27907 |
aanhangkap |
kap:
kap (L265p Meijel
[(Emma / Maurits)]
[Eisden])
|
Algemene benaming voor verschillende typen metalen kappen die bij ondersteuning in pijlers toegepast worden. Er bestaan verschillende soorten pijlerkappen, zoals de Haarmannkap, de Gutehoffnungshüttekap en de Van Werschkap. Pijlerkappen kunnen los naast elkaar worden geplaatst, maar ze kunnen ook onderling met elkaar worden verbonden. Daarnaast zijn er kappen die aan de reeds bestaande kunnen worden bevestigd en tegen het dak rusten en dit voorlopig ondersteunen zonder dat er een stijl onder is geplaatst. Dit type kap wordt vooral toegepast in mechanische pijlers waar een stijlenvrij koolfront noodzakelijk is (MBK III pag. 92-93). [N 95, 609; N 95, 363]
II-5
|
19975 |
aanhitsen |
aanhitsen:
cassettebandje
aanhitsen (L265p Meijel),
hissen:
\'oude\' spelling
hisse (L265p Meijel),
tergen:
WBD
tèèrgə (L265p Meijel)
|
Hoe noemt u een hond kwaad maken, aanhitsen (hitsen, hissen, opkiezen) [N 83 (1981)]
III-2-1
|
17926 |
aanhoudend bepoetelen |
handvollen:
haffele (L265p Meijel)
|
aanhoudend in de handen nemen [haffele, verhandvollen] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
18883 |
aanhoudend klagen |
grommen:
groome (L265p Meijel),
mopperzak:
mopperzak (L265p Meijel)
|
aanhoudend morren en klagen [neuriën] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
25243 |
aanhoudend regenen |
knoeien:
knòjje (L265p Meijel),
zeiken:
’t zeikt (L265p Meijel)
|
voortdurend regenen [knoeien] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
21847 |
aanhoudend vragen |
bedelen:
bettele (L265p Meijel, ...
L265p Meijel),
schooien:
sjòjə (L265p Meijel),
vraagneus (zn.):
vraogneus (L265p Meijel),
zaniken:
zannikkə (L265p Meijel, ...
L265p Meijel),
zanikerd (zn.):
zannikert (L265p Meijel)
|
aanhoudend vragen om iets te krijgen [kutten] [N 87 (1981)] || alsmaardoor blijven vragen [maren] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
31039 |
aankloppen |
aanhouwen:
ɛnhǫwǝ (L265p Meijel),
aankloppen:
ɛnklopǝ (L265p Meijel)
|
Het met een hamer bewerken van de onderstukken om een stevig geheel te krijgen. [N 60, 129a] || Het vlechtwerk met een slagijzer aanslaan, waardoor het een mooi aaneensluitend geheel wordt. In Stokkem (L 423) noemde men dit soort vlechtwerk geklopt werk (gǝklǫpt węrǝk). [N 40, 58; N 40, 118]
II-10, II-12
|