32731 |
ondergronden, woelen |
ondergronden:
ondǝrgrondǝ (L265p Meijel)
|
Met een aparte ploeg of met een aan de gewone ploeg bevestigde schaar, klauw of haak de zool, harde laag of bank onder (in) de voor breken of openrakelen. [N 11, 46; N27, 13b]
I-1
|
32640 |
ondergronder, woeler |
ondergronder:
ondǝrgrondǝr (L265p Meijel),
ondergrondsploeg:
ondǝrgronts[ploeg] (L265p Meijel),
wroeter:
vrȳtǝr (L265p Meijel
[(aan de modernere ploeg te bevestigen woelschaar)]
)
|
De ondergronder of woeler was een aparte ploeg zonder kouter en riester, maar met een lansvormige schaar of twee in tegenovergestelde richting geplaatste messen vóór op het ploeghoofd. Vaak werd de oude aanaardploeg tot ondergronder omgebouwd. Met deze ploeg, die vóór de gewone ploeg uitging of erop volgde, werd de ondergrond, de bodem van de voor opengebroken. Men kon ook met de gewone ploeg de ondergrond losrakelen, door op de plaats van de voorschaar of het kouter, dan wel aan of onder de ploeghiel een woelschaar, een woelhaak of woelmes aan te brengen. Aldus werd tegelijkertijd de bovengrond geploegd en de ploegzool opengebroken. [N 11, 33j; N 11A, 76a + 76b + 77; N 27, 14]
I-1
|
27174 |
ondergronds |
ondergronds:
ondǝrgronts (L265p Meijel
[(Emma / Maurits)]
[Eisden])
|
Beneden in de mijn onder de grond. [N 95, 113; monogr.]
II-5
|
33947 |
onderhaam |
onderhaam:
ondǝrhām (L265p Meijel)
|
Twee met elkaar verbonden kussens die het paard onder het haam draagt, als dat te groot is. [N 13, 11; monogr.]
I-10
|
18257 |
onderhemd |
hemd:
hemd (L265p Meijel),
heͅmt (L265p Meijel),
hëmpd (L265p Meijel),
zweetstubje:
zwętstypkǝ (L265p Meijel
[(Emma / Maurits)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV])
|
Het hemd dat onder het flanellen mijnhemd wordt gedragen. Volgens de invuller uit Q 202 mocht dit hemd op de Oranje-Nassaumijnen I, III en IV niet uitgetrokken worden. [N 95, 60 add.] || Onderhemd voor mannen. Hoe noemt men in uw dialect het hemd dat onder de bovenkleding wordt gedragen, direct op het lichaam: van mannen? [DC 62 (1987)] || onderhemd, onderkledingstuk dat op het blote lijf gedragen wordt [im, emmek, hem, himp, kemsel, liejms, sjmies, vlok] [N 25 (1964)]
II-5, III-1-3
|
18313 |
onderjurk |
onderrok:
onderrok (L265p Meijel),
ònderrok (L265p Meijel)
|
onderjurk, onderkleed met lijfje en schouderbanden [N 24 (1964)]
III-1-3
|
25492 |
onderkant van het brood |
onderkorst:
ondǝrkōrst (L265p Meijel)
|
[N 29, 54b; monogr.]
II-1
|
23417 |
onderkerk |
grafkelder:
graafkelder (L265p Meijel)
|
De ruimte, de kelder onder de gehele kerk [onderkerk?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
29059 |
onderkraag |
onderkraag:
ondǝrkrax (L265p Meijel)
|
Het onderste gedeelte van de kraag dat niet in het zicht komt. Het materiaal voor de onderkraag is doorgaans dunne maar dichtgeweven stof. Traditioneel wordt hiervoor kleermakersvilt gebruikt (Het Beste Naaiboek, pag. 389). [N 59, 121b]
II-7
|
19395 |
onderkussen, peluw |
peluw:
pulling (L265p Meijel),
pulluw (L265p Meijel),
péluw (L265p Meijel)
|
Langwerpig, rond onderkussen onder het hoofdkussen (peul, pulling, uppeling, kopkussen) [N 79 (1979)]
III-2-1
|