e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Meijel

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
oneetbare bes kral: Nijmeegs (WBD)  kral (Meijel) Een bes die niet geschikt is voor consumptie (kral, vergifbezie). [N 82 (1981)] III-4-3
onelegant paard knapperd: knapǝrt (Meijel) Lomp paard. [N 8, 20 en 62n] I-9
oneven, niet door twee deelbaar oneven: onève (Meijel), ónéévə (Meijel) niet door twee deelbaar, gezegd van een aantal [on, oneven, onk, omp] [N 91 (1982)] III-4-4
onevenwichtig niet wichtig: ni wextex (Meijel) Ongelijk van gewicht, van dracht, gezegd van de twee helften van een roede. [N O, 7q] II-3
onfatsoenlijk onfatsoenlijk: onfatsoenlijk (Meijel, ... ), smerig: smérig (Meijel), smérrəch (Meijel), vies: vies (Meijel) in strijd met het fantsoen, met de goede manieren [vies, onfatsoenlijk] [N 85 (1981)] III-1-4
ongaar stuk deeg ziel: zil (Meijel) Ongaar stuk deeg in het gebakken brood. Vaak zit er een inzinking in het brood als gevolg van dat verschijnsel. Er is een aantal benamingen dat specifiek duidt op "ongaar stuk deeg", een ander aantal duidt op brood met een ongaar stuk deeg", een ander aantal duidt op brood met een ongaar stuk deeg erin, en een derde groep benamingen is bijvoeglijk van aard en zegt iets over de oorzaak van het ontstaan van zo''n ongaar stuk of zegt iets over de toestand van het brood, als een ongaar stuk deeg erin zit. [N 29, 68a; N 29, 68b; monogr.] II-1
ongebluste kalk kluitkalk: kløtjkalǝk (Meijel) Gebrande kalk die nog niet met water is aangelengd. Schelpkalk, steenkalk en mergelkalk zijn verschillende soorten ongebluste kalk. Zie ook de toelichting bij deze lemmata. De term 'kluitkalk' wordt gebruikt voor Luikse kalk die als grondstof de Belgische hardsteen heeft (Zwiers I, pag. 591). [N 30, 29a; monogr.] II-9
ongedierte, algemeen gewormt: gewörmt (Meijel, ... ), ongediert: ongediert (Meijel, ... ), óngediert (Meijel), ongesiefer: ŏngesíefer (Meijel), óngesieffer (Meijel), schadelijke beestjes: sjajlekke bésjes (Meijel), venijn: bladluis en dergelijke  veninj (Meijel), veninjt (Meijel) gedierte, klein ~ (verzamelnaam voor insecten, wormen, spinnen enz.) [gediert, ongediert, gewörmt, ongesiefer] [N 26 (1964)] || klein gedierte || klein gedierte (coll.) || schadelijk ongedierte || venijn(t), in de betekenis van klein gedierte; betekenis/uitspraak [N 26 (1964)] III-4-2
ongehoorzame jongen bengel: bengel (Meijel), lummel: lummel (Meijel), strekel: strikkel (Meijel) een ongehoorzame jongen [bengel] [N 85 (1981)] III-1-4
ongehuwd samenleven een vrouw op de pof hebben: en vrouw op de poof hebbe (Meijel), hokken: hokke (Meijel), hokken (Meijel), hoͅkə (Meijel), hòkkə (Meijel) een concubinaat, een buitenechtelijke samenleving van man en vrouw, gedurende enige tijd [N 96D (1989)] || samenleven van man en vrouw zonder dat ze met elkaar getrouwd zijn [meuken, jennen] [N 86 (1981)] III-2-2