18534 |
overhemd met boord |
sporthemd:
sportheͅmt (L265p Meijel)
|
het overhemd met boord [N 59 (1973)]
III-1-3
|
18535 |
overhemd zonder boord |
sporthemd met een losse kraag:
sportheͅmt me eͅne losə krax (L265p Meijel)
|
overhemd zonder boord [N 59 (1973)]
III-1-3
|
33899 |
overhoef |
form:
fǫrǝm (L265p Meijel),
overhoef:
ǫvǝrhūf (L265p Meijel)
|
Verdikking van het kroonbeen boven de hoef. De knobbels op de kroonrand kunnen het gevolg zijn van eigen kroonbetrappeling, verstuiking en misstappen op een oneffen boden, of door betrappeling van andere paarden, vooral bij het draaien op het veld. Als deze beenwoekering groot van omvang is, wordt het kroongewricht stijf en gaat het paard kreupel. Zie afbeelding 14. [N 8, 90m]
I-9
|
32799 |
overhoeks eggen |
schuins [eggen]:
šyns (L265p Meijel)
|
Manier van eggen waarbij men met de eg schuin over de akker gaat. Men kan schuin in de lengterichting of schuin in de breedterichting eggen. Zie afb. 71. Nadat men een akker overhoeks geëgd heeft (om onkruid te bestrijden of om de grond gelijk te trekken), egt men hem gewoonlijk in de lengte af. Voor het werkwoordelijk deel eggen en de weglating daarvan bij de varianten zie men de toelichting bij het lemma ¬¥eggen¬¥. [JG 1b + 1c + 1d + 2c; N 11, 84c; N 11A, 177c; div.; monogr.]
I-2
|
25932 |
overhoekse stand |
vreugdestand:
vreugdestand (L265p Meijel
[(feeststand of middagpauze)]
)
|
De stand van de roeden in de vorm van de letter x. In l 211 dienden de roeden daarbij geen zeilen te dragen. Zie ook afb. 1 en 5. In l 164 betekende de overhoekse stand ø̄feestø̄, ø̄volksfeestø̄ of ø̄bruiloftø̄ (brølǝft), terwijl in l 330 bij een dergelijke stand bij een feest vlaggen aan de wieken werden bevestigd. Bovendien werden de roeden in de overhoekse stand geplaatst als de molen niet in werking was. Achter de plaatscode is tussen ronde haken de betekenis van de stand in de betreffende plaats vermeld. Daaruit blijkt dat de standen en hun betekenis erg verschillend kunnen zijn. [N O, 8a; N O, 8e]
II-3
|
17889 |
overhoop halen |
modderen:
moddere (L265p Meijel),
overhoop halen:
overhoëp halen (L265p Meijel),
övvərhôep haalə (L265p Meijel)
|
Overhoop halen (modden). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
33512 |
overige erwten en bonen |
velderwten:
vèltèèrət (L265p Meijel)
|
Kent u de volgende benamingen van erwten? Hoe spreekt u deze uit? Wat betekenen ze? akkererwt [N 71 (1975)]
I-7
|
24102 |
overige kloosterordes: redemptoristen |
redemptoristen (<lat.):
redemtoristen (L265p Meijel)
|
Kent u nog andere kloosterordes? Zo ja, welke en hoe noemt u de leden ervan in uw dialect?. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
18553 |
overjas (alg.) |
jas:
jas (L265p Meijel, ...
L265p Meijel),
overjas:
ovverjas (L265p Meijel, ...
L265p Meijel),
òvverjas (L265p Meijel),
øͅvərjas (L265p Meijel),
winterjas:
wentərjas (L265p Meijel),
winterjas (L265p Meijel)
|
een jas die men over het colbert heen draagt [N 59 (1973)] || een lange dikke overjas [N 59 (1973)] || herenoverjas; inventarisatie huidige uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 25 (1964)] || herenoverjas; inventarisatie vero uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 25 (1964)] || lange overjas, dik en warm || overjas, lange ~, dik en warm [euverpalto, palzeer, jaager] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
33897 |
overkoot |
(het heeft) overkoten:
ōvǝrkuǝtǝ (L265p Meijel)
|
Het voorwaarts doorknikken van de koot van het voorbeen van het paard als gevolg van een verstuiking of van een forcering door te hard te trekken. Zie afbeelding 13. [JG 1b; N 8, 73b, 93a, 93b en 95m]
I-9
|