23791 |
palmbosje |
palmbosje:
palmböske (L265p Meijel),
palmtakjes:
paləmtɛkskəs (L265p Meijel)
|
Het palmbosje dat op Palmzondag gewijd wordt [palemwösj]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
23790 |
palmprocessie |
palmprocessie (<lat.):
palmprocessie (L265p Meijel),
paləmprosɛsi (L265p Meijel)
|
De processie die op Palmzondag gehouden wordt, palmprocessie. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
23789 |
palmtakje |
palmtakje:
palmtekske (L265p Meijel),
paləmtɛkskə (L265p Meijel)
|
Het palmtakje dat men achter het wijwaterbakje steekt om bij ziekte en onweer wijwater mee te sprenkelen [palemteks-je]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
23788 |
palmtakjes plaatsen |
palmtakje zetten:
paləmtɛkskə zetə (L265p Meijel)
|
Het gebruik om palmtakjes te plaatsen a. in huis, b. in de stallen en in de schuur, c. in de moestuin, d. op de akkers, e. op het graf van een dierbare overledene [korenpalmen, pejmke sjtèke]. Geef met a, b, c, d, e aan waar. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
23786 |
palmwijding |
palmwijding:
palmwijing (L265p Meijel),
paləmwēͅjeŋ (L265p Meijel)
|
De palmwijding op Palmzondag. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
23785 |
palmzondag |
palmzondag:
palmzoondig (L265p Meijel),
paləmzondex (L265p Meijel)
|
De zondag vóór Pasen, Palm-/Palmenzondag. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
25402 |
pan of ketel met het hete gietwater |
moor:
moǝr (L265p Meijel),
tuitje voor de poten:
tø̜tjǝ vør dǝ pȳǝt (L265p Meijel),
watermoor:
watǝrmūǝr (L265p Meijel)
|
In het stenen fornuis waarin de boerin vroegende was kookte, wordt water verhit. Met een pan, ketel of emmer schept men hieruit heet water dat dan over het varken wordt gegoten. Beschikt men niet over een dergelijk fornuis, dan wordt het water in ketels e.d. op de kachel of een gewoon keukenfornuis verwarmd. [N 28, 20]
II-1
|
32736 |
pand, bed |
gewend:
gǝwɛ ̝nt (L265p Meijel)
|
Een pand of bed is een deel van een (meest erg lange) akker of een smal stuk land tussen twee evenwijdige greppels. Vergelijk het lemma In Panden Ploegen. Panden zijn doorgaans kleiner van oppervlakte dan gewone percelen op drogere grond. Men onderscheidt soms brede en smalle akkerdelen. Waar de brede stukken panden heten, worden de smalle stukken bedden genoemd. Het omgekeerde is ook mogelijk. Met perken bedoelt men de brede stukken. Hieronder is van deze afzonderlijk te ploegen akkerdelen - voor zover mogelijk - de breedte in voren of meters vermeld. Omdat een akker meerdere panden of bedden omvat, zijn ook de verstrekte meervoudsvormen opgenomen. [N 11, 53a + b; N 11A, 122 add.; N 11A, 130 a + c; JG 1a + 1b + 1c + 2c; A 44, 21e]
I-1
|
30223 |
panlatten |
panlatten:
panlatǝ (L265p Meijel)
|
De horizontale latten waarop de dakpannen worden gelegd. De panlatten worden met hun breedste zijde op het dakbeschot of op de kepers gespijkerd. De onderste panlat dient groter in doorsnede te zijn. Er wordt daar dan ook meestal een dubbele panlat aangebracht of een panlat op zijn kant. Dit laatste werd in Q 121c 'een daklat hoogkant' ('eŋ dāxlats hūxkaŋk'), in L 385 en Q 15 een 'panlat op zijn hoge kant' (L 385: 'panlat ǫp ˲zǝnǝ hōgǝ kanjt'; Q 15: 'panlat ǫp ˲zǝn huǝgǝ k'njt') en in K 353 'een panlat op zijn kant' ('ǝn pánlát up ˲zønǝ kãnt') genoemd. Zie ook afb. 49p en 83a. [N F, 32a; N 54, 179; N 54, 180a; N 54, 180b; N 4A, 14b; monogr.]
II-9
|
30471 |
pannen hangen |
op het dak leggen:
op˱ ǝt ˲dāk lęgǝ (L265p Meijel)
|
De dakpannen voorlopig leggen om het gebouw zo vlug mogelijk waterdicht te maken. Dit werk volgens de invuller uit L 210 vaak door de huiseigenaar zelf gedaan. Later werden de pannen door een dakdekker op de goede plaats gelegd. Hij haalde daartoe aan een zijkant van het dak drie rijen voorlopig gelegde pannen af. Vervolgens werden twee rijen definitief gelegd. De derde rij gebruikte hij steeds om te staan. [N 32, 47a]
II-9
|