30882 |
plakselpot |
vethoorn:
vɛthorǝn (L265p Meijel)
|
Een pot of hoorn van een rund waar men plaksel, stijfsel of vet in doet. [N 60, 194b; N 60, 194c]
II-10
|
30564 |
plakspaan |
slicht:
slēxt (L265p Meijel)
|
Van een handvat voorziene houten of metalen plankje dat wordt gebruikt bij het gelijkschuren van raapspecie of gestort beton. Zie ook afb. 88. De 'sprahe' (Q 121) bestaat uit een rechthoekig blad van vrij dun en ietwat buigzaam staal waarop een handvat gemonteerd is. Zie voor dit woordtype ook RhWb (VIII), k. 404, s.v. 'Sprahe', ø̄spreeuwø̄. De 'houten riester' (Q 121) heeft dezelfde vorm als de 'sprahe'. Soms is op deze houten riester een laag 'vilt' ('velts') gespijkerd. De '(ijzeren) riester' (Q 121) vertoont grote overeenkomst met de 'sprahe', maar is van een dikkere soort staal gemaakt. De voorkant is afgerond in de vorm van een cirkelsegment (Lochtman, pag. 22). [N 30, 9; monogr.]
II-9
|
30628 |
plamuur |
bloedplamuur:
blutplǝmȳr (L265p Meijel),
lakplamuur:
lak[plamuur] (L265p Meijel),
loodwitplamuur:
lōtwetplǝmȳr (L265p Meijel
[(buitenplamuur)]
),
pijpaarde:
pīp˱ē̜rt (L265p Meijel),
plamuur:
plǝmȳr (L265p Meijel)
|
Een uit verschillende grondstoffen samengesteld materiaal dat door de schilder wordt gebruikt om een zo effen mogelijke ondergrond te verkrijgen voor de aan te brengen afschilderverflagen. Plamuur wordt gewoonlijk met een plamuurmes opgestreken maar kan ook, in verdunde vorm, met de kwast worden aangebracht. Plamuur kan worden samengesteld uit in lijnolie gemalen krijtwit en loodwit, dat wordt vermengd met in water geweekte pijpaarde. Ook bloedpreparaten en emulsie worden in plamuur aangewend. [N 67, 28c; N 67, 28d; monogr.]
II-9
|
30721 |
plamuur aanbrengen |
plamuren:
plǝmȳrǝ (L265p Meijel)
|
Plamuur door middel van een plamuurmes of kwast opbrengen. Met behulp van plamuren kunnen schaafstreken en andere onregelmatigheden in het hout worden weggewerkt zodat een volkomen egaal oppervlak ontstaat. [N 67, 71b; div.]
II-9
|
30670 |
plamuurmes |
plamuurmes:
plǝmȳrmɛs (L265p Meijel)
|
Werktuig voor het aanbrengen van plamuur en andere vulmiddelen. Het bestaat uit een driehoekig, veerkrachtig stalen blad waaraan doorgaans een houten handvat is bevestigd. De breedte van het blad varieert meestal tussen 2 en15 cm, maar er bestaan ook plamuurmessen met een nog breder blad. Zie ook afb. 96. [N 67, 54b]
II-9
|
21967 |
plank van duivenslag |
klep:
klèp (L265p Meijel),
klɛp (L265p Meijel)
|
Hoe heet het platform, de plank zelf? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
26910 |
plankerd |
plankerd:
plaŋkǝrt (L265p Meijel)
|
Deze turfsoort zit op de diepste plaatsen tussen de zwarte turf in en is bijna gelijk aan vaal veen. [I, 7]
II-4
|
19786 |
planten water geven |
gieten:
gīētə (L265p Meijel),
gītə (L265p Meijel)
|
de planten gieten [N 71 (1975)] || Hoe noemt u: het geven van water aan de planten (gieten?) [N 73 (1975)]
III-2-1
|
24627 |
plantenstek |
stek:
eigen spellingsysteem
stek (L265p Meijel, ...
L265p Meijel),
Nijmeegs (WBD)
stek (L265p Meijel),
oude spellingsysteem
stek (L265p Meijel)
|
Afgesneden takje dat men in de grond zet om er een nieuwe plant uit te laten groeien (stek, poot). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
26728 |
plas of meertje midden in de hei |
ven:
ven (L265p Meijel)
|
N 27, 23a vroeg naar ''plas of meertje midden in de hei''; I, 19 vroeg naar ''plassen, gevormd na afgraving van de turf''; 11, 10 vroeg naar ''watergat, veenkuil'' en II, 11 naar een ''plas, vooral een halfdichtgegroeide veenplas''. Al deze vragen zijn in dit lemma versmolten. [N 27, 23a; I, 19; II, 10; II, 11]
II-4
|