17912 |
plassen (met water) |
klossen:
dur t wotter klosse (L265p Meijel),
knoeien:
knŏje (L265p Meijel)
|
knoeien met water, in t water plassen [klosse] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
21774 |
plat praten |
dialect praten:
dialɛkt prōͅtə (L265p Meijel),
plat praten:
plat prōͅtə (L265p Meijel)
|
plat praten [N 102 (1998)]
III-3-1
|
26937 |
plat stuk |
plat stuk:
plat støk (L265p Meijel)
|
Stuk van de zijwijk dat loodrecht op de hoofdwijk staat. [II, 31f]
II-4
|
24667 |
plataan |
plantaan:
eigen spellingsysteem
plantaan (L265p Meijel, ...
L265p Meijel),
plataan:
Nijmeegs (WBD)
plataan (L265p Meijel),
oude spellingsysteem
plataan (L265p Meijel)
|
De plataan; van deze boom schilfert de schors in plaen af waardoor de nieuwe geelgroene bast zichtbaar wordt; de boom heeft langgesteelde vruchten (plataan, plantaan, plom, plon, plen). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
34573 |
plateauwagen |
wagen:
wāgǝn (L265p Meijel)
|
Een vierwielige wagen, vaak al met wielen met luchtbanden, die voor het vervoer van melkbussen, biervaten, land- en tuinbouwproducten enz. gebruikt werd. De bak van deze wagen hangt laag boven de grond en heeft een groot bodemoppervlak. Vaak zijn er geen voor-, achter- en zijkanten. De wagen kan door paarden of ook door een tractor getrokken worden. [N 17, 43a; N G, 51 + 69; monogr.]
I-13
|
33032 |
platliggen van graan |
ligt er:
lit ɛr (L265p Meijel)
|
Wanneer de halmen door wind en regen platgeslagen zijn en tegen de grond liggen, is dat lastig werken voor de zichter. Hier staan steeds de persoonsvormen van het werkwoord genoemd, waarbij als onderwerp moet gedacht worden: "het koren"; achter in het lemma staan enkele zelfstandige naamwoorden: "platgelegerd graan". Heel in de uitdrukking ''(het koren) ligt heel'' staat voor ''helemaal''. [N 15, 13; monogr.]
I-4
|
29080 |
platstuk |
platstuk:
platstøk (L265p Meijel)
|
Beide schouderstukken van een kiel, hemd of colbert die achter aan elkaar genaaid zijn; een schouderpas dus, bestaande uit twee stukken. [N 59, 91; N 62, 33; N 59, 87]
II-7
|
29831 |
platte kant |
bovenkant:
bōvǝkant (L265p Meijel)
|
De lange brede zijde van een metselsteen. Zie ook afb. 30. [N 31, 17a; N 98, 172; monogr.]
II-8
|
19417 |
plattebuiskachel |
plattebuis:
platte beusj (L265p Meijel),
stoof:
stoof (L265p Meijel)
|
Lange kookkachel met langwerpige platte buis en zichtbare pot (boerenkachel, leuvense kachel, platte buis (kachel) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
30170 |
platvol voegen |
platvol voegen:
plat˲vol [voegen] (L265p Meijel)
|
Metselvoegen met mortel volstrijken zodat de voorkanten ervan gelijk liggen met die van de stenen. Zie voor de fonetische documentatie van het woord '(voegen)' het lemma 'Een muur voegen'. [N 32, 34a]
II-9
|