18839 |
bezadigd |
gemoedereerd:
gemoedereerd (L265p Meijel),
stil:
stil (L265p Meijel)
|
zeer kalm [bezadigd, bedaard, gemoedereerd] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19613 |
bezem |
bezem:
be̞səm (L265p Meijel)
|
bezem [RND]
III-2-1
|
19729 |
bezemsteel |
steel:
stēl (L265p Meijel)
|
bezemsteel [RND]
III-2-1
|
32511 |
bezet, kim |
onderste rand:
ondǝrstǝ rant (L265p Meijel)
|
Extra stevige rand aan de onderzijde van de mand, die uit drie tot vijf bezetwissen wordt vervaardigd. Zie ook het lemma ɛbezetwisɛ.' [N 40, 59]
II-12
|
32512 |
bezetten |
onder de rand vlechten:
ondǝr dǝ rant vlɛxtǝ (L265p Meijel)
|
Het vlechten van de onderste rand van de mandwand. [N 40, 60]
II-12
|
32513 |
bezetwissen |
dunnere wissen:
dønǝrǝ wesǝ (L265p Meijel)
|
De lange, sterke wissen die men gebruikt om de onderste, verstevigde rand van de mand te vlechten. [N 40, 61]
II-12
|
19302 |
bezig |
bezig:
bezig (L265p Meijel),
doende:
doende (L265p Meijel)
|
werkzaam aan of met iets bezig zijn [bezig, onledig, ollig, doende, gesteld [zijn aan]] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19303 |
bezig zijn |
doende zijn:
doendə zin (L265p Meijel),
werken:
werken (L265p Meijel)
|
werkzaam aan of met iets bezig zijn [bezig, onledig, ollig, doende, gesteld [zijn aan]] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
21299 |
bezoek |
bezoek:
bezoek (L265p Meijel),
bezuuk (L265p Meijel),
bəzūūk (L265p Meijel)
|
de personen die op bezoek komen [bezoek, visite, volk] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
21509 |
bezoeken |
bezoeken:
bezuke (L265p Meijel),
bəzūūkə (L265p Meijel),
opzoeken:
opzuuke (L265p Meijel),
zieke, een -:
zīēkə (L265p Meijel)
|
een zieke bezoeken [randen] [N 87 (1981)]
III-3-1
|