21362 |
roepen |
kaken:
kaakə (L265p Meijel),
kake (L265p Meijel),
roepen:
rōēpe (L265p Meijel)
|
op een luide manier iets mededelen, roepen [skriesen] [N 87 (1981)] || roepen (geen context) [DC 38 (1964)]
III-3-1
|
22122 |
roepen van de duiven |
binnenroepen:
benərūpə (L265p Meijel),
roepen:
rūpə (L265p Meijel)
|
Hoe zegt men: het binnenkomen? [N 93 (1983)] || Hoe zegt men: het roepen van de duiven? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
21652 |
roeper |
afroeper:
afrōēper (L265p Meijel),
schrijver:
šrīvǝr (L265p Meijel)
|
afslager: Hoe heet bij de openbare verkoping van goederen degene die de verkoping leidt [afslager, uitroeper, roeper?] [N 21 (1963)] || Degene die bij het pachten noteert. [II, add.]
II-4, III-3-1
|
24034 |
roeping |
roeping:
roeping (L265p Meijel),
rupeŋ (L265p Meijel)
|
Roeping. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
34531 |
roepwoord om de klokhen te lokken |
kloek, kloek, kloek:
kluk, kluk, kluk (L265p Meijel)
|
[N 19, 44c; A 6, 2c]
I-12
|
34460 |
roepwoord voor de geit |
sik, sik:
sik, sik (L265p Meijel)
|
[N 19, 74e; VC 14, 2l r; L B2, 259e -263-; monogr.; N C, Q 111 add.]
I-12
|
20819 |
roeren |
roeren:
ruure (L265p Meijel)
|
roeren [DC 47 (1972)]
III-2-3
|
20610 |
roerom |
pap:
pap (L265p Meijel)
|
roerom; Hoe noemt U: Een gerecht dat bestaat uit meel, gekookt in water of melk, met stroop en vet opgediend (treot, potstroe, ruierom, potjebuul) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
30668 |
roerstokje |
roerhoutje:
rȳrhǫwtjǝ (L265p Meijel)
|
Stukje hout voor het doorroeren van de verf. [N 67, 53c; div.]
II-9
|
25088 |
roest |
roest:
roest (L265p Meijel, ...
L265p Meijel),
rŏĕst (L265p Meijel)
|
roest, rood- of bruingele bedekking die aan de oppervlakte van ijzer en staal ontstaat door verbinding met zuurstof, vooral in een vochtige omgeving [roester] [N 81 (1980)]
III-4-4
|