29078 |
rugband |
bandje:
bɛ̄ntjǝ (L265p Meijel)
|
De band achter in de (driedelige) rug van een colbert. Vergelijk de lemmata ɛplatstukɛ en ɛjukstukɛ.' [N 59, 92]
II-7
|
17640 |
ruggengraat |
rugstrang:
rugstrang (L265p Meijel)
|
rug: ruggegraat [ruggestrang, ruggegraat] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
17641 |
ruggenwervel |
wervel:
wervel (L265p Meijel)
|
[N 10 (1961)]
III-1-1
|
30847 |
rugkant |
rug:
røx (L265p Meijel)
|
De rug of rugkant van een mes. [N 60, 175b]
II-10
|
33989 |
rugnet |
vliegengaren:
[vliegengaren] (L265p Meijel),
vliegennet:
[vliegennet] (L265p Meijel)
|
Vliegennet dat over de rug van het paard wordt gehangen. Een groot aantal opgaven zijn benamingen voor het vliegennet in het algemeen. Zie voor de fonetische documentatie het lemma Vliegennet [JG 1a; N 13, 83c]
I-10
|
33974 |
rugriem |
rugriem:
røxrīm (L265p Meijel)
|
Riem die een paard dat niet tussen berries is ingespannen op de rug draagt om de strengen op te houden. De rugriem wordt ook gebruikt bij het voorste van twee ingespannen paarden. [JG 1b, 1c, 1d; N 13, 69]
I-10
|
29076 |
rugsplit |
splitje:
spletjǝ (L265p Meijel)
|
De split in het verlengde van de rugnaad van een colbert. [N 59, 90b]
II-7
|
29074 |
rugvoeringplooi |
rugplooi:
røxplǫj (L265p Meijel)
|
Plooi in de voering in de middenrugnaad. [N 59, 119]
II-7
|
21936 |
ruien |
ruien:
røͅjə (L265p Meijel)
|
Hoe heet het volledig vernieuwen van het vederkleed? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
32578 |
ruige mest |
licht mest:
lēx [mest] (L265p Meijel)
|
Ruige mest is mest die pas uit de stal is gekomen en daarom nog onverteerd stro bevat. Deze mest vormt aanvankelijk de boven- of buitenlaag van de mesthoop, die o.i.v. zon en wind gemakkelijk verdroogt. Hij heeft daarom ook (nog) niet de kwaliteit van de in het vorige lemma bedoelde mest, die langer en dieper in de mesthoop heeft gezeten. De plaatselijke varianten van [mest [N M, 10b; N 11, 27 add.; N 11A, 4b; JG 1a + 1b add.; div.]
I-1
|