24432 |
schaatsenrijder |
schaatser:
šatsərs (L265p Meijel)
|
schaatsertje: Hoe noemt u het insect dat met schokkende bewegingen over het water lijkt te schaatsen? Het lijf van het insect staat op lange poten op het water. [N100 (1997)]
III-4-2
|
18243 |
schabbernak |
flodder:
flodder (L265p Meijel),
lap:
lap (L265p Meijel),
uniform:
univorm (L265p Meijel)
|
wonderlijk kledingstuk [schabbernak] [N 86 (1981)]
III-1-3
|
30639 |
schabloneerkwast |
schabloneerkwast:
šablonērkwas (L265p Meijel)
|
Kwast die bij het schabloneren wordt gebruikt. Bij dit procédé wordt een in bordpapier of dun plaatmateriaal uitgesneden patroon met verf gevuld. De schabloneerkwast dient van zeer veerkrachtig haar vervaardigd te zijn, niet te klein en middelmatig langharig (Zwiers II, pag. 316). [N 67, 35]
II-9
|
30673 |
schablonenmes |
schablonenmesje:
šablōnǝmęskǝ (L265p Meijel)
|
Mesje dat bij het aanbrengen van letters of afbeeldingen op glas gebruikt wordt voor het uitsnijden van het patroon in de schablonen en mallen. [N 67, 54e]
II-9
|
22155 |
schacht |
schacht:
šaxt (L265p Meijel),
šaxt (L265p Meijel
[(Emma / Maurits)]
[Maurits])
|
De vertikale verbinding tussen het ondergrondse en het bovengrondse deel van een mijn. De schacht wordt niet alleen gebruikt voor het transport van personeel, kolen en materiaal, maar ook voor de luchtverversing. [N 95, 73; monogr.; Vwo 674; Vwo 637; Vwo 429; Vwo 122] || Hoe heten de onderdelen van de slagpen? (de cijfers tussen haakjes verwijzen naar tekening 3): schacht (3) [N 93 (1983)]
II-5, III-3-2
|
28242 |
schachtbok, schachttoren |
schachtbok:
šaxtbok (L265p Meijel
[(Emma / Maurits)]
[Maurits]),
schachttoren:
šaxtorǝ (L265p Meijel
[(Emma / Maurits)]
[Maurits])
|
De bovengrondse stalen of betonnen constructie waarin de schachtwielen zijn gemonteerd. [N 95, 12; N 95, 74; monogr.; N 95, add.; Vwo 108; Vwo 676; Vwo 678]
II-5
|
28180 |
schachtdeksel |
schachtdeksel:
[schacht]dęksǝl (L265p Meijel
[(Emma / Maurits)]
[Maurits])
|
Het deksel waarmee de uitstromingsschacht is afgesloten om te verhinderen dat de hoofdventilator buitenlucht aanzuigt in plaats van de verbruikte lucht uit de mijn. Het deksel wordt door de liftkooi automatisch geopend. Voor de fonetische documentatie van de tussen haken geplaatste opgaven zie men het lemma Schacht. [N 95, 76; monogr.]
II-5
|
28246 |
schachtkooi |
kooi:
kǫj (L265p Meijel
[(Emma / Maurits)]
[Maurits])
|
Liftkooi, meestal met verschillende etages, waarmee personeel, mijnwagens en materiaal ondergronds of bovengronds worden gebracht. Het woordtype "waterkas" wordt volgens de invuller uit K 361 in de mijn van Zolder gebruikt voor de eerste liftkooi. De opgave "kiebel" uit Q 113 was van toepassing op de "mijnkooi ter aflating van mijnwerkers" (Jongeneel pag. 32). [N 95, 85; monogr.; Vwo 409; Vwo 438; Vwo 478]
II-5
|
27475 |
schachtton |
schachtton:
šaxttōn (L265p Meijel
[(Emma / Maurits)]
[Domaniale])
|
Ton die gebruikt wordt om bij het delven van de schachten personeel en materiaal naar beneden te laten en losgemaakte stenen naar boven te hijsen. [N 95, 77; monogr.; Vwo 39; Vwo 379]
II-5
|
27162 |
schachtwiel |
schachtwiel:
šaxtwil (L265p Meijel
[(Emma / Maurits)]
[Maurits])
|
De twee of vier grote kabelschijven die in de schachtbok zijn gemonteerd. Via deze schijven loopt de kabel die de verbinding vormt tussen de kooien en de ophaalmachine. Twee kabelschijven draaien steeds paarsgewijs maar in de omgekeerde richting, omdat de ene kooi daalt terwijl de andere stijgt. Het woordtype "molette" is volgens de invuller uit K 361 verouderd. [N 95, 75; N 95, 80; monogr.; Vwo 523]
II-5
|