e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Meijel

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
schaduw, lommer schaduw: schaduw (Meijel), scheem: sjeem (Meijel, ... ), uit de zon: cf. WNT s.v. "uit - oet, ute(n), uut  ŭŭtsj də zóón (Meijel) (in) de schaduw (zitten) [DC 49 (1974)] || lommer, schaduw || schaduw (donkere vlek achter een persoon) [DC 49 (1974)] || schaduw (lommer) [RND] III-4-4
schaft botteren: butǝrǝ (Meijel  [(Emma / Maurits)]   [Emma, Hendrik, Wilhelmina]) De invuller uit Q 121c merkt voor de Domaniale mijn op dat de schaft duurde van half elf tot kwart voor elf. [N 95, 55; N 95, 53a; N 95, 53b; N 95, 50; monogr.; Vwo 494; Vwo 498; Vwo 679] II-5
schaften botteren: butǝrǝ (Meijel  [(Emma / Maurits)]   [Emma]), pozen: pouze (Meijel), schoften: sjofte (Meijel), sjoften (Meijel, ... ), sjóftə (Meijel, ... ), (bij ontbijt).  sjofte (Meijel) het werk onderbreken om te rusten [schaften, schaffen, poren] [N 85 (1981)] || Rusten: rust houden na arbeid of vermoeienis (schoven, schoften). [N 84 (1981)] || Schaften, eten. Volgens de respondenten in Q 15, Q 113a en Q 117a gebeurde het "schaften" bovengronds en het "botteren" ondergronds. [N 95, 50; N 95, 53a; N 95, 53b; monogr.; Vwo 495; Vwo 499; Vwo 680; Vwo 690] II-5, III-3-1
schaftlokaal schaftlokaal: šaflokāl (Meijel  [(Emma / Maurits)]   [Maurits]) Lokaal waar men de boterhammen verorbert. [N 95, 6] II-5
schafttijd schofttijd: šuftits (Meijel) schafttijd [RND] III-3-1
schalmen schalmen: šalmǝ (Meijel) Het langs de kanten schuin afsnijden van het leer. "Bij contrefort en neus moet er goed voor gezorgd worden, dat de kanten dun uitloopen, zoodat geen oneffenheden in het bovenleer ontstaan op de plaats, waar contrefort en neus eindigen; zij moeten worden geschift." (Directie, pag. 300). Schalmen is hetzelfde als schiften (Liedmeier, pag. 23). [N 60, 50b] II-10
schalmplank schalmblok: šalǝmblǫk (Meijel) Het houten blok of de plank waarop men het leer schalmt ofwel afschuint. Volgens de informant van L 293 schalmt men overleer op glas en zoolleer op een plank. [N 60, 51a] II-10
schande schande: sjaant (Meijel), sjānt (Meijel) Schande [scha.nd]. [N 96D (1989)] III-3-3
schapen hoeden hoeden: hȳi̯ǝ (Meijel) Bedoeld wordt het laten grazen van de schapen, terwijl men ze bijeenhoudt. [N 77, 49; N 78, P 188 add.; monogr.] I-12
schapen naar de graasplaats leiden erheen drijven: ǝrhen drīvǝ (Meijel), hoeden: hȳi̯ǝ (Meijel) [N 77, 51] I-12