25043 |
schaduw, lommer |
schaduw:
schaduw (L265p Meijel),
scheem:
sjeem (L265p Meijel, ...
L265p Meijel,
L265p Meijel),
uit de zon:
cf. WNT s.v. "uit - oet, ute(n), uut
ŭŭtsj də zóón (L265p Meijel)
|
(in) de schaduw (zitten) [DC 49 (1974)] || lommer, schaduw || schaduw (donkere vlek achter een persoon) [DC 49 (1974)] || schaduw (lommer) [RND]
III-4-4
|
27639 |
schaft |
botteren:
butǝrǝ (L265p Meijel
[(Emma / Maurits)]
[Emma, Hendrik, Wilhelmina])
|
De invuller uit Q 121c merkt voor de Domaniale mijn op dat de schaft duurde van half elf tot kwart voor elf. [N 95, 55; N 95, 53a; N 95, 53b; N 95, 50; monogr.; Vwo 494; Vwo 498; Vwo 679]
II-5
|
21092 |
schaften |
botteren:
butǝrǝ (L265p Meijel
[(Emma / Maurits)]
[Emma]),
pozen:
pouze (L265p Meijel),
schoften:
sjofte (L265p Meijel),
sjoften (L265p Meijel, ...
L265p Meijel),
sjóftə (L265p Meijel, ...
L265p Meijel),
(bij ontbijt).
sjofte (L265p Meijel)
|
het werk onderbreken om te rusten [schaften, schaffen, poren] [N 85 (1981)] || Rusten: rust houden na arbeid of vermoeienis (schoven, schoften). [N 84 (1981)] || Schaften, eten. Volgens de respondenten in Q 15, Q 113a en Q 117a gebeurde het "schaften" bovengronds en het "botteren" ondergronds. [N 95, 50; N 95, 53a; N 95, 53b; monogr.; Vwo 495; Vwo 499; Vwo 680; Vwo 690]
II-5, III-3-1
|
27683 |
schaftlokaal |
schaftlokaal:
šaflokāl (L265p Meijel
[(Emma / Maurits)]
[Maurits])
|
Lokaal waar men de boterhammen verorbert. [N 95, 6]
II-5
|
21483 |
schafttijd |
schofttijd:
šuftits (L265p Meijel)
|
schafttijd [RND]
III-3-1
|
30956 |
schalmen |
schalmen:
šalmǝ (L265p Meijel)
|
Het langs de kanten schuin afsnijden van het leer. "Bij contrefort en neus moet er goed voor gezorgd worden, dat de kanten dun uitloopen, zoodat geen oneffenheden in het bovenleer ontstaan op de plaats, waar contrefort en neus eindigen; zij moeten worden geschift." (Directie, pag. 300). Schalmen is hetzelfde als schiften (Liedmeier, pag. 23). [N 60, 50b]
II-10
|
30958 |
schalmplank |
schalmblok:
šalǝmblǫk (L265p Meijel)
|
Het houten blok of de plank waarop men het leer schalmt ofwel afschuint. Volgens de informant van L 293 schalmt men overleer op glas en zoolleer op een plank. [N 60, 51a]
II-10
|
19129 |
schande |
schande:
sjaant (L265p Meijel),
sjānt (L265p Meijel)
|
Schande [scha.nd]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
34431 |
schapen hoeden |
hoeden:
hȳi̯ǝ (L265p Meijel)
|
Bedoeld wordt het laten grazen van de schapen, terwijl men ze bijeenhoudt. [N 77, 49; N 78, P 188 add.; monogr.]
I-12
|
34432 |
schapen naar de graasplaats leiden |
erheen drijven:
ǝrhen drīvǝ (L265p Meijel),
hoeden:
hȳi̯ǝ (L265p Meijel)
|
[N 77, 51]
I-12
|