17726 |
scherp kijken |
blikken:
blieke (L265p Meijel)
|
kijken: scherp kijken [miere, blieke] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
17801 |
scherp luisteren |
gehorig:
gehuurig (L265p Meijel),
goed luisteren:
gŏĕ lusjtərə (L265p Meijel),
scherp luisteren:
sjerp lusjteren (L265p Meijel)
|
[N 84 (1981)]
III-1-1
|
27016 |
scherp staan |
scherp staan:
šɛ̄rǝp stǭ (L265p Meijel)
|
Spits toelopen van de raat of raten tijdens het bouwen. De uiteinden van de raten zijn wigvormig. Het scherp staan is een teken dat de jonge raat nog verlengd wordt. [N 63, 16c]
II-6
|
19403 |
scherp, snede |
het scherp:
sjérp (L265p Meijel),
⁄t sjèèrəp (L265p Meijel)
|
De snijkant van een mes (snee, scherp, waad) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
24766 |
scherpe boterbloem |
wilde boterbloem:
eigen spellinsysteem zie ook vraag 60 (= booterbloem / uit de stengel komt melk is zeer bitter voor melkwinning slecht gedroogd (hooi) gif is dan verdwenen
wilde boterbloem (L265p Meijel)
|
Scherpe boterbloem (ranunculus acris 20 tot 90 cm groot. De stengels zijn behaard; de bladeren zijn handvormig gedeeld of gespleten met gelobde slippen, ze zijn langgesteeld, tevens behaard; de bloemen zijn vrij groot, met ronde steeltjes en zijn goudge [N 92 (1982)]
III-4-3
|
26904 |
scherpe turf |
scherpe turf:
šɛrpǝ tø̜rǝf (L265p Meijel)
|
Turf die scherp is door de aanwezigheid van veel heidestengels. [I, 67]
II-4
|
26569 |
scherprij |
rij:
ręj (L265p Meijel)
|
Lange, rechte houten of stalen lineaal die wordt gebruikt om te bepalen waar de steen arm of rijk is. De molenaar kan daartoe kleurstof op de rij aanbrengen die, als hij ermee over het maalvlak wrijft, de te hoge gedeelten van de steen aanduidt. [N O, 34i; Vds 220; Jan 196; Coe 168; Grof 201]
II-3
|
34276 |
scheukpaal |
schamper:
šampǝr (L265p Meijel),
schromppaal:
šromppǭl (L265p Meijel),
schuurpaal:
šūrpǭl (L265p Meijel)
|
Een paal in de weide waaraan het vee zich kan schuren. [N 14, 69; S 31; monogr.]
I-11
|
29113 |
scheur |
scheur:
šø̄r (L265p Meijel)
|
Scheur in een kledingstuk. Zie wat betreft het woordtype vijf de toelichting bij het lemma ɛwinkelhaakɛ.' [N 59, 192a; N 62, 43b]
II-7
|
22163 |
scheur in de vlag van de slagpen |
uitgevreten (volt.deelw.):
dɛ es øtj gəvrēͅtə (L265p Meijel)
|
Hoe heten de onderdelen van de slagpen? (de cijfers tussen haakjes verwijzen naar tekening 3): scheur, opening, schending in de vlag (8) [N 93 (1983)]
III-3-2
|