30817 |
schoenmakersknecht |
knecht:
knɛ̄xt (L265p Meijel)
|
[N 60, 217b]
II-10
|
30844 |
schoenmakersmes |
schoenmakersmes:
šunmākǝrsmɛs (L265p Meijel),
snijmes:
snęjmɛs (L265p Meijel)
|
Het algemene schoenmakersmes dat voor allerlei bewerkingen wordt gebruikt. Men kent lichte en zware schoenmakersmessen. Zie afb. 2. [N 60, 173; N 60, 240b]
II-10
|
30884 |
schoenpoetsdoosje |
doosje schoenpoets:
dyǝskǝ šunputs (L265p Meijel)
|
Een doosje voor schoenpoets. [N 60, 194e]
II-10
|
18394 |
schoensmeer |
poets:
poets (L265p Meijel, ...
L265p Meijel),
uitpoetsinkt:
øtjputseŋkt (L265p Meijel),
wiks:
wiks (L265p Meijel, ...
L265p Meijel,
L265p Meijel,
L265p Meijel)
|
Het latere schoensmeer, waarmee wordt gezwart? [N 60 (1973)] || Smeersel om het leer van schoenen op kleur en soepel te houden (blink, wieks, creme, schoenpoets) [N 79 (1979)]
III-1-3, III-2-1
|
18463 |
schoensmeer? |
gitzwart:
getzwart (L265p Meijel),
zwartsel:
zwartsəl (L265p Meijel)
|
Hoe noemt u het vocht waarmee bepaalde delen van de schoen werden zwart gemaakt? (zwartnat, zwartsel?) Hoe wordt dit gemaakt? [N 60 (1973)]
III-1-3
|
18185 |
schoenveter |
rijgnastel:
rijnaasels (L265p Meijel, ...
L265p Meijel),
schoenriem:
sjoenrie:m (L265p Meijel),
sjoenriehm (L265p Meijel),
sjoenriem (L265p Meijel, ...
L265p Meijel,
L265p Meijel),
šunrīm (L265p Meijel, ...
L265p Meijel)
|
Een niet leren koordje? [N 60 (1973)] || Het leren koordje waarmee men de schoenen dichtrijgt? [N 60 (1973)] || schoenveter || schoenveter [rijgsnoer, (rij)reem, sjoonsreim, riereem, riesjtartel, nistel, rienastel, raajnagel, rijnassel, rijgnestel, rijgenast] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
22501 |
schoepen |
rondschuimen:
ront sjy(3)̄mə (L265p Meijel),
schoepen:
sjoepe (L265p Meijel)
|
Met een groep jongens door het veld, de bossen trekken met kwaad in de zin [schupen]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
19919 |
schoffel |
haverschoffeltje:
hāvǝršyfǝlkǝ (L265p Meijel),
schoffel:
šufǝl (L265p Meijel),
schoffeltje:
šyfǝlkǝ (L265p Meijel)
|
Gereedschap om onkruid af te snijden en om de grond los te maken. Het bestaat uit een soort mes dat met behulp van een lange steel door de grond geschoven wordt. [N 18, 18a en 48; JG 1a, 1b; A 47, 11a; monogr.; add. uit N 15, 6; N 18, 4 en 50; GV, K7]
I-5
|
33302 |
schoffelen, wieden met de schoffel |
schoffelen:
šufǝlǝ(n) (L265p Meijel)
|
Met een schoffel de bovengrond tussen de plant(rijen) van een gewas zodanig bewerken dat de korstige bovenlaag verkruimeld en het onkruid afgestoken wordt. Het woord schoffelen kan niet alleen in absolute zin gebruikt worden, maar laat zich ook verbinden met een object. Dat kan de te bewerken grond zijn (akker, tuin, enz.) maar ook het te verzorgen gewas dat op die grond staat (bijv. de bieten), en ook het onkruid. [N 15, 6; JG 1a, 1b; monogr.; add. uit A 47, 11a]
I-5
|
33307 |
schoffelmachine |
schoffelmachine:
šufǝlmǝšin (L265p Meijel)
|
Eenvoudig duwgereedschap dat eruit ziet als een kruiwagen en bestaat uit een (of meer) schoffelijzer(s) aan een wiel, waaraan twee duwburries zitten en waarmee tussen rijen planten wordt gewied. [N 18, 47; N J, 8a; monogr.; add. uit N 18, 51]
I-5
|