17553 |
slank |
rank:
rank (L265p Meijel),
slank:
slank (L265p Meijel),
smal:
smaal (L265p Meijel, ...
L265p Meijel),
smale (L265p Meijel),
teer:
(⁄n) tieër (vrŏmenes) (L265p Meijel),
tier (L265p Meijel)
|
Slank, tenger: rank, smal gebouwd (slank, raal, reel, rank, riede). [N 84 (1981)] || zwak, tenger iemand [N 37 (1971)]
III-1-1
|
17835 |
slaperig |
slaperig:
slaoperig (L265p Meijel),
slaopərəch (L265p Meijel),
slaperig (L265p Meijel)
|
Slaperig: geneigd zijn tot slapen (slaperig, dommelig, dwaas, vaakluis). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
20647 |
slappe koffie |
larie:
Syst. WBD
larrie (L265p Meijel, ...
L265p Meijel),
poelie:
Syst. WBD
poelie (L265p Meijel),
puit:
Syst. WBD
pūītj (L265p Meijel),
sloeber:
Syst. WBD
sloeber (L265p Meijel)
|
Slappe koffie (lierie, loerie, zwadder, zwoelie, poelie, poelespaat, poelieprats, laarie, paalie, pèùjt, merriezèèjk?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
18411 |
slappe vilten hoed |
deukhoed:
deukhoed (L265p Meijel),
deukhoet (L265p Meijel),
westfaler:
Van Dale: Westfaler, Westfaal [bewoner van Westfalen].
westfaler (L265p Meijel)
|
hoed, slappe, vilten ~ met deuk [lösjhood, scheurhood] [N 25 (1964)] || slappe, vilten hoed met deuk
III-1-3
|
30630 |
slecht besleten kwast |
strobbel:
strubǝl (L265p Meijel)
|
Zie de toelichting bij het lemma 'Goed besleten kwast'. [N 67, 31b]
II-9
|
25216 |
slecht dragend ijs |
het ijs ligt nog niet:
isj lijt noch nie (L265p Meijel),
kwakkelijs:
kwakkəl isj (L265p Meijel)
|
slecht dragend ijs [papieren zolder] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
33751 |
slecht gesneden hengst |
piet:
pit (L265p Meijel)
|
Bij de piet is slechts één teelbal uitgesneden; men kan daarom spreken van een halfgelubde hengst. Bij de klophengst zijn één of beide zaadballen niet uit de buikholte ingedaald; hij mag niet voor de kweek gebruikt worden, omdat dit erfelijk is, en wordt door het verbrijzelen der teelballen met een houten hamer ongeschikt gemaakt tot de voortteling. Wie veel fokmerries bezit, gebruikt wel eens een klophengst om uit te proberen of de merries hengstig zijn en alzo de kostbare dekhengsten te sparen. [JG 1a, 1b; N 8, 20, 61a en 61b; monogr.]
I-9
|
17542 |
slecht groeien |
de prat inzitten:
də prat inzittə (L265p Meijel),
slecht groeien:
slecht gruien (L265p Meijel)
|
Slecht groeien, gezegd van een kind (kooieren). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
19011 |
slecht karakter |
slecht van aard:
slecht van aard (L265p Meijel)
|
slecht, gezegd van het karakter, de aard [bedekt, laag] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18946 |
slecht mens, slechte kerel |
kommerlijk iemand:
ən kŭŭmmələk ĭĕmməs (L265p Meijel),
onmens:
onmens (L265p Meijel),
schoft:
sjoeft (L265p Meijel)
|
iemand met een slecht karakter [schoef, schobbert, ontmens, galgenaas, slechterik, schoefel] [N 85 (1981)]
III-1-4
|