18445 |
slobben [wld ii.10, p. 58] |
faggen:
fakə (L265p Meijel)
|
Hoe zegt u: De schoen zal te veel overbodige ruimte hebben (slobben?) [N 60 (1973)]
III-1-3
|
34338 |
slobberend geluid maken |
slokken:
slokǝ (L265p Meijel)
|
Bij het eten een slobberend geluid maken. [N 76, 34]
I-12
|
18299 |
slobkous |
gamasche:
kemasse (L265p Meijel),
slobkous:
slópkòwse (L265p Meijel)
|
kousen met knoopjes die over de gewone kousen worden gedragen || voetbekleedsel zonder zool, dat over de schoenen (en enkels) wordt gedragen [slopkous, soepjee] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
17948 |
sloffen |
klossen:
klóssə (L265p Meijel),
#NAME?
klossen (L265p Meijel),
sloffen:
sloffe (L265p Meijel),
sloffen (L265p Meijel),
slóffə (L265p Meijel)
|
sloffen: Zodanig lopen dat de zool over de grond schuift (sloffen, slerven, klossen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
20501 |
slok |
slok:
slok (L265p Meijel),
slók (L265p Meijel),
slok
slók (L265p Meijel)
|
teug; Hoe noemt U: De hoeveelheid drank of vloeistof die men in een keer in de mond neemt en doorslikt (teug, slok, zjats) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
17695 |
slokdarm |
slokdarm:
slŏkdārm (L265p Meijel),
strot:
strōt (L265p Meijel)
|
slokdarm [krop, gorgel] [N 10 (1961)] || Spierachtige buis die de keel met de maag verbindt. [N 28, 78]
II-1, III-1-1
|
18977 |
slons (slodder?) |
flodder:
flóddər (L265p Meijel),
slons:
slons (L265p Meijel, ...
L265p Meijel),
sloor:
sloor (L265p Meijel)
|
een haveloze, slordige vrouw [slodder, sloor, slons, luns, klons, slos, lameer] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
22340 |
slootjespringen |
slootspringen:
slōət spreŋə (L265p Meijel)
|
Slootje springen [pikkelegen, sponselen, kapoetelen]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
19315 |
slordig |
slordig:
slordig (L265p Meijel)
|
onachtzaam of onordelijk in zijn werk of in zijn geheugen [lod, hordsig, slordig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19215 |
slordig werk |
prutswerk:
prutswerk (L265p Meijel)
|
iets slordig doen [leuteren] [N 85 (1981)]
III-1-4
|