24247 |
sperwer |
havik:
hāvek (L265p Meijel),
smelleken:
falco columbarius
smilleke (L265p Meijel),
sperwer:
sperwer (L265p Meijel),
spɛrwər (L265p Meijel)
|
smelleken || sperwer [DC 42b (1967)] || sperwer / havik (35 / 55 vrij ronde vleugels en lage staart; gestreepte onderkant, gele ogen; komen onverwachts laag aanvliegen en grijpen dan de verraste prooi; de kleine soort vaak op trek; s winters ook in stad en dorp; de grote broedt zeldzaam in g [N 09 (1961)]
III-4-1
|
33513 |
sperziebonen |
breekboontjes:
bréékböngkəs (L265p Meijel),
prinsessen:
eigen spellingsysteem (?)
prinses (L265p Meijel),
Nijmeegs (WBD)
prinses (L265p Meijel),
prinsessenbonen:
prinsèssəbòṇ (L265p Meijel),
oude spellingsysteem vele soorten
prinsessebone (L265p Meijel),
slabonen:
oude spellingsysteem vele soorten
slabone (L265p Meijel)
|
De gewone boon met gezwollen zaden, prinsesseboon,sperzieboon, (slaboon, kereboon, herenboon, boterboon, prinses, suikerboon). [N 82 (1981)] || Hoe noemt u: de sperzieboontjes die men doorbreekt voor men ze kookt (breekbonen) [N 71 (1975)] || Hoe noemt u: sperzieboon of slaboon (prinsesseboon, suikerboon, boterboon) [N 71 (1975)]
I-7
|
20535 |
spetteren |
knisperen:
knispere (L265p Meijel),
spatten:
spatten (L265p Meijel),
spatteren:
spattərə (L265p Meijel),
spetteren:
spetteren of spettert
spettərə (L265p Meijel)
|
sudderen; Hoe noemt U: Knetteren van de boter in de pan bij verhitting (snerken, sudderen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
28513 |
speurbijen |
speurbijen:
spø̄rbęjǝ (L265p Meijel)
|
Werksters die een paar dagen voordat een bijenvolk gaat zwermen, gaan zoeken naar een nieuwe woning. Spleten en reten, holle bomen, schoorstenen en lege korven zijn mogelijke woonplaatsen. [N 63, 31a]
II-6
|
26360 |
spie |
extra vulling:
ɛkstra vøleŋ (L265p Meijel),
spie/spij:
spi(i̯) (L265p Meijel),
spęi̯ (L265p Meijel)
|
De zeisring, die steel en blad verbindt, wordt vastgeslagen door middel van een spie, of door twee of meer spietjes. Doorgaans zijn ze van hout, omdat deze het beste vast blijven zitten; soms vindt men ook een ijzeren spie, vaak in combinatie met een houten. Zie ook de toelichting bij het lemma ''zeisring'', en afbeelding 4, nummer A4 en B4. [N 18, 67e; JG 1a, 1b, 2c; add. uit A 14, 2] || Een stukje stof of voering dat tussen een inknipping wordt genaaid om een verwijding te verkrijgen (Meima I, pag. 45). Hierdoor ontstaat plaatselijk meer ruimte, in het bijzonder bij de schouders. [N 59, 100a]
I-3, II-7
|
30443 |
spie van het anker |
spie/spij:
spi (L265p Meijel)
|
De spie waarmee schieter en sleutel met elkaar verankerd kunnen worden. Zie ook afb. 72. [N 31, 38c; monogr.]
II-9
|
19804 |
spiegel |
spiegel:
spigǝl (L265p Meijel),
spīgǝl (L265p Meijel)
|
De naad tussen kraag en revers, waar de kraag aan de revers wordt gehecht. [N 59, 122a] || Zeker gedeelte van het boventuig bij bepaalde soorten bottines. [N 60, 21c]
II-10, II-7
|
18498 |
spiegel [wld ii.10, p. 24] |
spiegel:
spigəl (L265p Meijel)
|
spiegel? [N 60 (1973)]
III-1-3
|
21430 |
spieken |
afkijken:
afkieke (L265p Meijel),
foetelen:
alg. oneerlijk doen
foetele (L265p Meijel)
|
spieken; Hoe noemt u bij een proefwerk stiekum gebruik maken van een boek of een papiertje/ [DC 48 (1973)]
III-3-1
|
17569 |
spier |
spier:
spier (L265p Meijel)
|
pees, spier [N 10 (1961)]
III-1-1
|