26687 |
spil van de handmolen |
spil:
spel (L265p Meijel)
|
De as waar bij eenvoudige handmolens de bovenste steen om draait. De as is met één uiteinde bevestigd in de onderste steen. [N D, 14]
II-3
|
27018 |
spilwagen |
spilwagen:
spelwāgǝ (L265p Meijel)
|
Soort veenkruiwagen bestaande uit platte latten voor wat het laadgedeelte betreft. De achterwand heeft een schuin oplopende wand van 4 à 5 rechtopstaande spillen. [II, 70]
II-4
|
24379 |
spin |
spin:
spe:n (L265p Meijel),
speen (L265p Meijel, ...
L265p Meijel,
L265p Meijel),
spēēn (L265p Meijel)
|
huisspin, kamerspin, die binnenshuis horizontale webben spant [N 26 (1964)] || spin [RND] || spin [spinnekop, spinnenbijter, vrijer] [N 26 (1964)]
III-4-2
|
20121 |
spinnen |
liefkozen:
\'oude\' spelling
liefkoze (L265p Meijel),
snorren:
WBD
snorrə (L265p Meijel),
spinnen:
spenǝ (L265p Meijel),
\'oude\' spelling
spinnen (L265p Meijel),
cassettebandje
spinnen (L265p Meijel, ...
L265p Meijel),
WBD
spinnə (L265p Meijel)
|
De handeling die met behulp van een spinnewiel werd verricht. Vooral voor vlas en hennep was het raadzaam de spinvingers nat te houden tijdens het spinnen. Hiervoor had men een klein potje met water aan rokken of wiel hangen (Weyns, pag. 844-845). Soms werden daartoe ook wel kleine, twee-orige kruikjes van ongeveer 7 cm hoog gebruikt, gebakken onder andere te Raeren. [N 34, C; RND 3; Wi 27; S 34; monogr.] || Hoe noemt u een snorrend, brommend geluid maken, van katten, meestal ten teken van welbehagen (korzen, spinnen, ronken, snurken, snorren, minzen) [N 83 (1981)]
II-7, III-2-1
|
24381 |
spinnenweb |
spinnenrag:
spinnerag (L265p Meijel),
spinnenweb:
spenəwɛp (L265p Meijel),
spinnenwep (L265p Meijel),
spinnewep (L265p Meijel)
|
spinnenweb [RND] || spinneweb [spinnegeweef, -gewep, -kop] [N 26 (1964)]
III-4-2
|
28981 |
spinnetje, driehoekige trens |
spin:
spēn (L265p Meijel),
spinnetje:
spenǝkǝ (L265p Meijel)
|
Handgeborduurde hechting in de vorm van een driehoek, toegepast als versterking van de uiteinden van plooi, zak of split, of een vliegvormig gestikt hoekje tegen het uitscheuren. [N 62, 41b; N 59, 57; MW]
II-7
|
29117 |
spinnewiel |
spoel:
spūl (L265p Meijel)
|
Toestel om vlas, wol en soms ook andere vezelsoorten te spinnen. Men kent verschillende soorten spinnewielen. Er zijn er waarbij de spil met kam of vleugel boven het wiel is ingebouwd en waarbij de voet een schijfvormig, horizontaal blokje op vier (soms drie) pootjes is. Dit is het zogenaamde blokwiel of de blokspoel. Verder is er een model waarbij de spil naast het wiel is gebouwd. In het rechthoekige, schuingerichte blokje steken drie poten die zich lijken schrap te zetten. Vandaar ook wel benamingen als geit en germ. Een derde model met spil en vleugel naast het wiel en waarbij het dragende gedeelte een rechthoekig raam is, komt niet zoveel voor (Weyns, pag. 843). Dit is het zogenoemde raamwiel. Bij de blokspoel draait het grote wiel vlak voor de spinster of spinner. Het spinmechanisme staat midden boven het wiel ter hoogte van de borst van degene die spint. De blokspoel werd in de jaren 1940-1945 populair. Ze heeft maar de helft staanplaats nodig vergeleken met de ø̄lange spoelø̄ (informant van L 320a). Ze kon in kleine ruimtes zoals die op binnenschepen worden gebruikt (Weyns, pag. 843). Vandaar ook de benaming schippersspoel. Ook de benaming bok duidt op het model ø̄blokspoelø̄. De benamingen bok, geit en germ zijn vergelijkenderwijs ontstaan door de bepaalde vorm van het spinnewiel. Zie afb. 50. [N 34, A; N 5A (I]
II-7
|
24658 |
spint, zachte houtlaag onder de schors |
spint:
eigen spellingsysteem
spint (L265p Meijel, ...
L265p Meijel),
Nijmeegs (WBD)
spinjt (L265p Meijel),
oude spellingsysteem
spint (L265p Meijel)
|
De jonge zachte houtlaag onder de schors (spint, bast). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
19451 |
spionnetje, kijkgaatje |
deurraampje:
deurrémkə (L265p Meijel),
kijkgaatje:
kiekgatje (L265p Meijel),
raampje:
rémkə (L265p Meijel)
|
Raampje of gaatje in de deur om te zien wie er voor de deur staat (kijkvenstertje, oog, kijkgaatje) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
28910 |
spiritusijzer |
spiritusijzer:
spiritǝsežǝr (L265p Meijel)
|
Hol strijkijzer dat verhit wordt door een spiritusvlam. [N 59, 21d]
II-7
|