18532 |
sportvest |
sportwambuisje:
spoͅrtweͅməskə (L265p Meijel)
|
een sportvest [N 59 (1973)]
III-1-3
|
34462 |
spotnaam voor de geitenhouder |
geitenboer:
gē̜tjǝbūr (L265p Meijel)
|
Een keuterboertje kon zich in de jaren dertig de weelde van een melkkoe niet permitteren. Hij had een geit die voor hem de melk leverde. [N 77, 113b]
I-12
|
20449 |
spotnaam voor hoge hoed |
hectoliter:
hekteliter (L265p Meijel),
kachelpijp:
kachelpiep (L265p Meijel),
stoofpijp:
stoefpiehp (L265p Meijel),
stoofpieëp (L265p Meijel)
|
hoed, hoge ~: spotbemaningen [tarpot, titsj, hekteliter, böömert, handskow, kachelpiep, sjtief] [N 25 (1964)] || spotbenaming voor hoge hoed
III-2-2
|
19359 |
spotten |
grappen:
grappen (L265p Meijel),
spotten:
spotte (L265p Meijel),
spotten (L265p Meijel),
spóttə (L265p Meijel),
zwammen:
zwamme (L265p Meijel)
|
de spot drijven met [spotten, spreeuwen, truten, zwanzen] [N 85 (1981)] || zich met belachelijk makende of oneerbiedige scherts [grappen] uiten [spreeuwen, spotten, truten, zwanzen, lollen, leuren] [N 85 (1981)]
III-1-4, III-3-1
|
24248 |
spotvogel |
spotvogel:
spoͅtvōgəl (L265p Meijel)
|
spotvogel (13,5 licht gekleurd, oranje binnensnavel; vaak in boomgaarden en grote tuinen, niet in bossen; nestje lijkt op dat van een vink [003]; roep hard [tetteruuïe]; drukke zang [N 09 (1961)]
III-4-1
|
30098 |
spouw |
spouw:
spǫw (L265p Meijel)
|
De luchtruimte tussen de beide delen van een spouwmuur. [N 31, 35d; monogr.]
II-9
|
30099 |
spouwanker |
spouwhaak:
[spouw]hǭk (L265p Meijel
[(meervoud: -hø̜̄k)]
)
|
Haak van messing of gegalvaniseerd ijzer die de binnen- en de buitenspouwmuur met elkaar verbindt. In L 210 werd om de zeven steenlagen een spouwanker bevestigd. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel '(spouw)-' het lemma 'Spouw'. [N 31, 35e; monogr.]
II-9
|
30097 |
spouwmuur |
spouwmuur:
spǫw[muur] (L265p Meijel)
|
Muur die bestaat uit twee evenwijdige, door een smalle luchtruimte van elkaar gescheiden muurdelen. De spouw dient om het inwendige van een huis tegen temperatuursveranderingen en tegen vocht te beschermen. Ter ventilering van de spouw brengt men in de muur op regelmatige afstanden roosters aan. Een spouwmuur kan bestaan uit twee halfsteensmuren of een steensmuur en een halfsteensmuur. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel '-(muur)' het lemma 'Muur'. [N 31, 35a; monogr.]
II-9
|
21770 |
spreekwoord |
spreekwoord:
sprēͅkwōrt (L265p Meijel)
|
Noem het (dialect)woord voor: een uitspraak zoals: "oost, west, thuis, best"? [spreekwoord] [N 102 (1998)]
III-3-1
|
24249 |
spreeuw |
spreeuw:
spreͅu̯ (L265p Meijel),
sprêêw (L265p Meijel)
|
spreeuw || spreeuw (21,5 overal talrijke bekende soort; wel eens verward met merel [018]; in voorjaar paars glanzend-zwart en gele bek; rest van het jaar witgespikkeld bruin; altijd druk en in troepen; broedt in allerlei gaten; overal voorkomend [N 09 (1961)]
III-4-1
|