21545 |
sprookje |
sprookje:
sprookje (L265p Meijel),
verhaaltje:
verhaaltje (L265p Meijel),
vertelseltje:
vərtélsəlkə (L265p Meijel)
|
een kindervertelsel [spruik] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
21007 |
spruiten |
spruiten:
sproehte (L265p Meijel),
(enk)
sprø̜jt (L265p Meijel),
spruitjes:
spruutjes (L265p Meijel)
|
De twee dwarsbalken - een korte en een lange - die door de molenkap lopen en daar aan weerszijden uitsteken. Aan de uiteinden van de spruiten zijn de schoren bevestigd. Zie ook afb. 25 en 26. [N O, 52a; Sche 27; A 42A, 86] || spruitkool, spruiten als gerecht [N Q (1966)]
II-3, III-2-3
|
24516 |
spruiten, uitbotten |
reng (krijgen):
oude spellingsysteem kamer-druiven
rent (L265p Meijel),
scheuten (krijgen):
eigen spellingsysteem
scheut (L265p Meijel),
sjeut (L265p Meijel),
uitlopen:
Nijmeegs (WBD)
utjlôepə (L265p Meijel)
|
Uitlopers krijgen, loten vormen, gezegd van planten, bomen (spruiten, uitbotten). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
33637 |
spruitkool, spruitje |
spruiten:
sproehte (L265p Meijel),
spruitje:
sprutjes (L265p Meijel)
|
[N Q (1966)]
I-7
|
34286 |
spruitpot |
ketel:
ketǝl (L265p Meijel),
voerketel:
vūrketǝl (L265p Meijel)
|
Pot waarin men koren kookt, zodat het gaat zwellen. Vervolgens voert men dit aan beesten met name aan het paard. [N 18, 129]
I-11
|
18066 |
spruw |
klaggen:
klagge (L265p Meijel),
snot:
snot (L265p Meijel),
spuw:
spauw (L265p Meijel)
|
Spruw: de ontsteking van het slijmvlies in de mondholte vooral bij zuigelingen; aanvankelijk wordt dit vlies hoogrood en later met witte stippen bedekt (spruw, schuil, steenhuffel). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
17910 |
spuiten |
sprietsen:
sprietse (L265p Meijel),
spuiten:
speutjen (L265p Meijel),
spuijte (L265p Meijel),
spuite (L265p Meijel),
spuitj (L265p Meijel),
spèùtjə (L265p Meijel, ...
L265p Meijel,
L265p Meijel,
L265p Meijel)
|
persen, Met kracht vloeistof door een nauwe opening ~ (spuiten, spruiten, spritsen, sprietelen). [N 84 (1981)] || spuiten, met kracht door een nauwe opening naar buiten geperst worden, gezegd van water [spruiten, spritsen, sprietelen] [N 81 (1980)] || vloeistof met kracht door een nauwe buis naar buiten persen [spuiten, spruiten, spritsen, sprietelen] [N 91 (1982)]
III-1-2, III-4-4
|
21750 |
spuitstuk |
mondstuk:
mondstuk (L265p Meijel),
sproeier:
sproeier (L265p Meijel)
|
de koperen buis aan de slang van de brandspuit [lent] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
19428 |
spuwbakje, kwispedoor |
spuwbakje:
spouwbèkskə (L265p Meijel),
spuwbekken:
spowbekke (L265p Meijel),
spow=bekske (niet als ander antwoord geïnterpreteerd)
spow bekke (L265p Meijel)
|
Spuwpotje of -bakje (spuwbakje, tufbak, speekbak, kwispedoor, kwispeldoer) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
33515 |
staakbonen |
stekbonen:
stéékboṇ (L265p Meijel),
stokbonen:
stòk bòṇ (L265p Meijel)
|
Hoe noemt u: de rank - of stokboon [N 71 (1975)]
I-7
|