29923 |
stenendrager |
sjouwer:
šǫwǝr (L265p Meijel)
|
De handlanger die speciaal belast is met het aandragen van de metselstenen. Zie voor de fonetische documentatie van de tussen haken geplaatste termen het lemma 'handlanger'. [N 30, 2d; N 31, 16b; monogr.]
II-9
|
20062 |
ster van bethlehem (campanula isophylla moretti) |
snijdklok:
eigen spellinsysteem informant voegt toe: \' sniejklökke\'s \' (Crompvoets: informant bedoelt waarschijnlijk: sniejklökskes)
sniejklökke (L265p Meijel),
ster van bethlehem:
ster van Bethlehem (L265p Meijel)
|
Ster van Bethlehem (campanulla isophulla alba) (kampanulla, valse edelweiss). [N 92 (1982)] || Welke dialectbenamingen hebt u voor de verschillende potplanten en snijbloemen voor de koude kas: campanula isophylla \"alba\"(ster van Bethlehem) [N 73 (1975)]
III-2-1
|
30005 |
sterke mortel |
cementspijs:
sǝmɛntspēš (L265p Meijel)
|
Mortel voor waterdicht pleisterwerk, bijvoorbeeld voor kelders. Volgens de invuller uit Q 180 werd bij de bereiding ervan Rijnzand gebruikt. Zie voor de fonetische documentatie van de woorddelen '-(spijs)', '-(specie)', etc. het lemma 'Mortel'. [N 30, 38b]
II-9
|
20323 |
sterven |
afpikken:
afpikke (L265p Meijel),
’t afpikke (L265p Meijel),
de pijp aan maarten geven:
de pie:p an marten gééve (L265p Meijel),
de pijp uitgaan:
de pie:p utjgao (L265p Meijel),
də pīp øtjgōͅ (L265p Meijel),
doodgaan:
doetjgaon (L265p Meijel),
doͅgōͅ (L265p Meijel),
dògao (L265p Meijel),
hemelen:
hemələ (L265p Meijel),
himmele (L265p Meijel),
het afknijpen:
’t afknieppe (L265p Meijel),
kapotgaan:
kepótgao (L265p Meijel),
kǝpot˲gǭ (L265p Meijel),
cassettebandje
kepot gao (L265p Meijel, ...
L265p Meijel),
oude spelling
kapotgaan (L265p Meijel),
WBD
kəpót gao (L265p Meijel),
sterven:
staereve (L265p Meijel),
sterven (L265p Meijel),
stèèreve (L265p Meijel, ...
L265p Meijel),
stɛ̄rəvə (L265p Meijel, ...
L265p Meijel)
|
de toestand die intreedt bij het eindigen van het leven [dood, overlijden, versterf, verscheiden, einde] [N 86 (1981)] || Doodgaan, gezegd van een dier. [N 38, 17b] || Hoe noemt u sterven, gezegd van dieren (kreperen, kapotgaan, doodgaan) [N 83 (1981)] || sterven [DC 38 (1964)] || sterven van een mens [N 38 (1971)] || sterven ve dier || sterven, doodgaan, hemelen gaan [sjterreve, hiemmelejoaë] [N 96D (1989)]
I-11, III-2-2, III-4-2
|
24822 |
sterven van een plant |
afsterven:
afstaereve (L265p Meijel)
|
sterven van een plant [N 38 (1971)]
III-4-3
|
24059 |
stervensgebed |
stervensgebed:
stervensgebed (L265p Meijel)
|
Een gebed voor een stervende, "stervensgebed"[sjtervejebed]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
29981 |
steunklos |
klos:
klos (L265p Meijel)
|
Houten klos die op de staander wordt gespijkerd. Op de klos rust de optopper, waarmee de steiger wordt verlengd. Zie ook afb. 19. [N 32, 5c; monogr.]
II-9
|
21116 |
stevig, gezegd van voedsel |
goed:
gŏĕj koost (L265p Meijel),
scherp:
sjèrp (L265p Meijel),
stevig:
stevig (L265p Meijel)
|
stevig, gezegd van voedsel (straf) [N 91 (1982)]
III-2-3
|
19308 |
stiekem |
in het geheim:
in ⁄t geheim (L265p Meijel),
oneerlijk:
onerlik (L265p Meijel),
stiekem:
stiekem (L265p Meijel, ...
L265p Meijel,
L265p Meijel,
L265p Meijel),
stiekum (L265p Meijel, ...
L265p Meijel),
stiekəm (L265p Meijel),
stĭĕkkəm (L265p Meijel),
stilletjes:
stillekes (L265p Meijel)
|
boosaardige streken in het geheim bedrijvend [heimelijk, geniepig, gniep, stiekem] [N 85 (1981)] || heimelijk, stiekem, in het geniep [stilles] [N 07 (1961)] || niet laten blijken dat iets bekend is of plaats vindt, in het geheim dingen doend [stiekem, heimelijk, tersmuiks] [N 85 (1981)] || oneerlijk, achterbakse slinkse streken [linken, slenters, slingers, slenders, list, draaiers] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
20579 |
stiekem eten |
slokken:
slokken
slókkə (L265p Meijel)
|
stiekem eten; Hoe noemt U: Steeds weer stiekem eten (knaffelen, knaspelen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|