34050 |
stier |
stier:
stīr (L265p Meijel)
|
Mannelijk, niet gecastreerd rund. [JG 1a, 1b; A 4, 12; Gwn V, 1; L 7, 46; L 14, 14; L 20, 12; R 3, 38; S 35; Wi 14; monogr.; add. uit N 3A, 15]
I-11
|
30903 |
stift |
hakstift:
haksteft (L265p Meijel)
|
Een puntig spijkertje zonder kop en met platte kanten waarmee men de hak in elkaar zet. [N 60, 200a]
II-10
|
18003 |
stijf van vingers en handen |
scheef:
sj(i)ef van de kaaw (L265p Meijel)
|
stijf, van vingers en handen gezegd [scheef] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
19327 |
stijfkop |
bok:
bok (L265p Meijel),
stijfkop:
stiefkop (L265p Meijel, ...
L265p Meijel),
stiefkóp (L265p Meijel),
stĭĕfkóp (L265p Meijel),
strekel:
strekel (L265p Meijel),
warse, een -:
wérsə (L265p Meijel),
énne wérse (L265p Meijel)
|
iemand die zeer koppig is, die niet graag ongelijk toegeeft [stijfkop, werskop, stijloor, strekel] [N 85 (1981)] || niet gemakkelijk te bewegen een houding of opvatting te laten varen of ongelijk te bekennen, zeer koppig [stug, wers] [N 85 (1981)] || stijfkop; zeer koppig iemand, iemand die niet graag ongelijk toegeeft || zeer koppig iemand; iemand die niet graag zijn gelijk toegeeft
III-1-4
|
19328 |
stijfkoppig |
bokkig:
bokkig (L265p Meijel),
stug:
stug (L265p Meijel),
wars:
wers (L265p Meijel),
wérs (L265p Meijel)
|
niet gemakkelijk te bewegen een houding of opvatting te laten varen of ongelijk te bekennen, zeer koppig [stug, wers] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19641 |
stijfsel |
stijf:
stīf (L265p Meijel)
|
Stijfselpap om de muts te doen stijven. [N 61, 15c]
II-7
|
29407 |
stijfselen |
stijven:
stīvǝ (L265p Meijel)
|
De muts stijven. De lange mutsen (onder de toer) werden volgens de informant van L 265 gewassen en dan gesteven met heel stijf stijfsel. De muts werd daarvoor op een witte doek gelegd en met de hand werd het stijfsel erin gewerkt. Daarna droogde men de muts en streek men die nog eens in met stīf, waarbij alleen de echte kant slap bleef. [N 61, 14c]
II-7
|
27896 |
stijl, stempel |
stijl:
stil (L265p Meijel
[(Emma / Maurits)]
[Maurits]),
stut:
støt (L265p Meijel
[(Emma / Maurits)]
[Beringen, Zolder, Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden])
|
Algemene benaming voor het verticaal of haaks op de laag geplaatste houten of metalen steunelement in mijngangen en winplaatsen. De invuller uit Q 3 kent twee soorten stijlen: de "stempel" die in galerijen en pijlers wordt gebruikt en de "montant" die alleen in galerijen wordt toegepast. Volgens de respondent uit L 417 is de "stempel" van hout, de "montant" van ijzer. Een ijzeren stijl voor in de pijler is naar zijn zeggen het "mannetje". Het woordtype "apôye" is van toepassing op een houten stijl, meestal vervaardigd uit denne- of eikehout (Vanwonterghem pag. 49). [N 95, 292; N 95, 333; N 95, 290; Vwo 62; Vwo 387; Vwo 529; Vwo 530; Vwo 746; Vwo 747; Vwo 758; Vwo 780; Vwo 781]
II-5
|
27899 |
stijlen haaks op de laag plaatsen |
[stijlen] bergslag zetten:
bɛrxslax zetǝ (L265p Meijel
[(Emma / Maurits)]
[Emma])
|
Stijlen loodrecht tussen dak en vloer, in gangen waar dak en vloer niet evenwijdig aan elkaar lopen, haaks onder het dak plaatsen. Zie voor "stijlen", "stempels" etc., het object van deze handeling, het lemma Stijl, Stempel. [N 95, 295]
II-5
|
27901 |
stijlen schuin bevestigen |
(de stijlen) op sprong zetten:
op sproŋ zetǝ (L265p Meijel
[(Emma / Maurits)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV])
|
Stijlen schuin bevestigen. Door het schuin plaatsen van de stijlen van een ondersteuning kan deze meer weerstand bieden aan de druk vanuit de zijwanden. Bovendien bereikt men hiermee dat de vervoerruimte beneden in de gang, dus de meest nuttige ruimte, groter wordt bij eenzelfde gangdoorsnede. Zie voor "stijlen", "stempels" etc., het object van deze handeling, het lemma Stijl, Stempel. [N 95, 294; N 95, 295; N 95, 300; monogr.]
II-5
|