e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Meijel

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
stootkorf stootkorf: stuǝtkø̜rǝf (Meijel) Korf die men aan een soort riek of gaffel omhoogsteekt om moeilijk te vangen zwermen door stoten te kunnen pakken. Wanneer een zwerm zich hoog in een boom heeft genesteld, moet men er met een ladder bijklimmen. Ook probeert men door met zand te gooien, water te spuiten of door lawaai te maken de zwerm een andere aanvliegplaats te doen innemen. [N 63, 86a; N 63, 86b; N 63, 86d; N 63, 83] II-6
stootring as: as (Meijel) Verdikking van de as tussen de asarm en het asblok waardoor het wiel op een veilige afstand van het asblok gehouden wordt. De stootring kan met de as worden meegegoten maar er ook als een los element om bevestigd zijn. [N 17, 52 + 54 + add; N 18, 98d + 99; N G, 49a, 53f; JG 1a; JG 1b; JG 1d; JG 2b; L 20, 20a; L 39, 21 + 22; A 4, 20a; Wi 15; monogr.] I-13
stootvoeg stootvoeg: stuǝt˲[voeg] (Meijel) Verticale voeg. Zie ook afb. 41. Het woordtype 'dilitatievoeg' (L 382) duidt een voeg aan die wordt aangebracht om te verhinderen dat bij grote temperatuurwisselingen scheuring in het metselwerk zal optreden. Zie voor de fonetische documentatie van het woord en woorddeel '(voeg)' het lemma 'Voeg'. [N 32, 29c; monogr.] II-9
stop stop: stop (Meijel), stóp (Meijel) Voorwerp dat een wastafel afsluit om te voorkomen dat het water wegloopt (stop, stopsel) [N 79 (1979)] III-2-1
stop, zekering stop: stop (Meijel), stóp (Meijel) Voorwerp dat elektrische stroom onderbreekt zodra die te sterk wordt (stop, plon) [N 79 (1979)] III-2-1
stopmes stopmes: stopmɛs (Meijel) Mes dat wordt gebruikt bij het vullen van gaten met behulp van stopverf, kit, pasta, etc. en bij het aanbrengen van stopverf bij ruiten. Het stopmes bestaat uit een stalen blad met spitse of afgeronde punt dat aan een houten handvat bevestigd is. Zie ook afb. 95. [N 67, 54a] II-9
stopnaald stopnaald: stopnǫlt (Meijel) Grote naald om kousen en andere zaken mee te stoppen. Stopnaalden zijn langer dan naainaalden en hebben grotere ogen. Er zijn er in verschillende diktes. [N 62, 49c; Gi 1.IV, 53; monogr.] II-7
stoppeleinde van de schoof vot: vǫt (Meijel) De onderkant van de schoof, daar waar de halmen afgesneden zijn. Zie afbeelding 7. [N 15, 21a; JG 1a, 1b; monogr.] I-4
stoppelland stoppeleveld: stǫpǝlǝvęlt (Meijel), stoppelland: stǫpǝlant (Meijel) Het akkerland waarop stoppels staan; zie het vorige lemma ''stoppels'' (5.2.8). Voor de fonetische documentatie van het woord stoppelen, zie ook het lemma ''stoppels'' (5.2.8). [N 15, 51; add. uit N 6, 7; monogr.] I-4
stoppelland ploegen braken: [braken] (Meijel) Na de oogst van een graangewas werkt men het stoppelland oppervlakkig om in voren van 5 ä 10 cm diep. De wortels van de graanplanten worden daarbij losgeploegd en een weinig omgekeerd, zodat ze kunnen uitdrogen, om daarna te worden afgeëgd. Vroeger bewerkte men een stoppelakker met een enkele (eenscharige) ploeg met een "wijd" gezet riester, maar zonder voorschaar en kouter. Later verrichtte men dit werk met een meerscharige ploeg, met de cultivator of met de schijveneg. Van de opgesomde termen zijn er sommige toepasselijk op ondiep ploegen in het algemeen of op een bepaalde methode van ondiep ploegen. Voor (delen van) varianten in de (...)-vorm zie men de lemmata ploegen, ondiep, ondiep ploegen en braakland bewerken. [N 11, 43; N 11A, 109b; JG 1c + 2c; JG 1b add.; A 27, 24b, add.; Lu 5, 24b add.; monogr.] I-1