e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Meijel

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
stuifsneeuw jaagsneeuw: jaach sniw (Meijel), jaachsnöw (Meijel, ... ), jaagsnéw (Meijel), jaagsnöw (Meijel, ... ), motsneeuw: mot sniw (Meijel), stuifsneeuw: (stofsneeuw).  stūūf-sneiw (Meijel) fijne sneeuw || fijne stuifsneeuw, poolsneeuw [snipper- snipsneeuw] [N 22 (1963)] || verschillende soorten sneeuw [spuwsneeuw, watersneeuw] [N 81 (1980)] III-4-4
stuifzand stuifzand: stūūfzand (Meijel), stūūfzant (Meijel, ... ), vliegzand: (soms).  vliegzand (Meijel) stuifzand, zeer fijn zand dat gemakkelijk stuift [vliegzand, stobber] [N 81 (1980)] III-4-4
stuifzwam stuifbal: eigen spellinsysteem  stuufbal (Meijel) Stuifzwam: het vruchtlichaam is ei- tot peervormig en scheurt bij rijpheid van de sporen aan de top open; de jonge exemplaren zijn eetbaar (stuifbal, aardbuil, wolfsvrees, domper, foens, poefer, bovist). [N 92 (1982)] III-4-3
stuik stuik: (mv.)  stukǝn (Meijel) Kleine turfhoop van vier keer twee turven en één turf erboven op. [II, 84a] II-4
stuiken bolkeren: bòlkere (Meijel), dikke knikkers met een kromme wijsvinger in het putje mikken.  bolkere (Meijel), in een kotje scharren: en ə kytjə sjarə (Meijel), putjewiertsen: putjewiertse (Meijel), knikkeren met behulp van een kuutje of kuulke.  putje wiertse (Meijel) Bolkeren: soort knikkerspel, waarbij de dikke knikker met kromme wijsvinger in een in de aarde uitgehold putje wordt gemikt. || Hoe worden (werden) de verschillende knikkerspelen genoemd? [N R (1968)] || Knikkers in een kuiltje gooien [stoeken, stuiten]. [N 88 (1982)] || Putjewiertsen: soort knikkerspel, waarbij de knikker met kromme wijsvinger in een in de aarde uitgehold putje wordt gemikt. III-3-2
stuipen stuipen: də stuuppə hébbə (Meijel), stuipe (Meijel), stupen (Meijel, ... ), stŭŭppə (Meijel) stuipen: De stuipen hebben: een aanval van stuipen hebben (spinneweven, spinnevoeten, stuiptrekken, in de gaven liggen). [N 84 (1981)] || stuipen: Plotselinge spiersamentrekkingen, vaak samen met bewustloosheid; stuipen (stuipen, gaven, convulsies). [N 84 (1981)] III-1-2
stuiptrekken stuiptrekken: styptrɛkǝ (Meijel) Als de slachter het dier geschoten en gestoken heeft, blijft het nog enige tijd spartelen ten gevolge van het onwillekeurig samentrekken der spieren. [N 28, 16; monogr.] II-1
stuitbeen stuit: stutj (Meijel) stuitbeen [gatschenk, stietje, startschroef] [N 10 (1961)] III-1-1
stuiven van droog zand of stof poffen: pŏffen (Meijel), póffe (Meijel), stuiven: stuve (Meijel), te stuuve (Meijel) beginnen te stuiven (er waait droog en fijn zand rond bij winderig weer] [stieven, smoren, mouwen, stobberen, stubbelen] [N 22 (1963)] || stuiven III-4-4
stuiver stuiver: stuuver (Meijel) stuiver, een ~ [5-centstuk] [stuiver, nikkel?]. Is er verschil in benaming tussen de oude nikkelen en de nieuwe bronzen stuiver? [N 21 (1963)] III-3-1