25138 |
stuifsneeuw |
jaagsneeuw:
jaach sniw (L265p Meijel),
jaachsnöw (L265p Meijel, ...
L265p Meijel),
jaagsnéw (L265p Meijel),
jaagsnöw (L265p Meijel, ...
L265p Meijel),
motsneeuw:
mot sniw (L265p Meijel),
stuifsneeuw:
(stofsneeuw).
stūūf-sneiw (L265p Meijel)
|
fijne sneeuw || fijne stuifsneeuw, poolsneeuw [snipper- snipsneeuw] [N 22 (1963)] || verschillende soorten sneeuw [spuwsneeuw, watersneeuw] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
24932 |
stuifzand |
stuifzand:
stūūfzand (L265p Meijel),
stūūfzant (L265p Meijel, ...
L265p Meijel),
vliegzand:
(soms).
vliegzand (L265p Meijel)
|
stuifzand, zeer fijn zand dat gemakkelijk stuift [vliegzand, stobber] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
24598 |
stuifzwam |
stuifbal:
eigen spellinsysteem
stuufbal (L265p Meijel)
|
Stuifzwam: het vruchtlichaam is ei- tot peervormig en scheurt bij rijpheid van de sporen aan de top open; de jonge exemplaren zijn eetbaar (stuifbal, aardbuil, wolfsvrees, domper, foens, poefer, bovist). [N 92 (1982)]
III-4-3
|
27029 |
stuik |
stuik:
(mv.)
stukǝn (L265p Meijel)
|
Kleine turfhoop van vier keer twee turven en één turf erboven op. [II, 84a]
II-4
|
22362 |
stuiken |
bolkeren:
bòlkere (L265p Meijel),
dikke knikkers met een kromme wijsvinger in het putje mikken.
bolkere (L265p Meijel),
in een kotje scharren:
en ə kytjə sjarə (L265p Meijel),
putjewiertsen:
putjewiertse (L265p Meijel),
knikkeren met behulp van een kuutje of kuulke.
putje wiertse (L265p Meijel)
|
Bolkeren: soort knikkerspel, waarbij de dikke knikker met kromme wijsvinger in een in de aarde uitgehold putje wordt gemikt. || Hoe worden (werden) de verschillende knikkerspelen genoemd? [N R (1968)] || Knikkers in een kuiltje gooien [stoeken, stuiten]. [N 88 (1982)] || Putjewiertsen: soort knikkerspel, waarbij de knikker met kromme wijsvinger in een in de aarde uitgehold putje wordt gemikt.
III-3-2
|
18061 |
stuipen |
stuipen:
də stuuppə hébbə (L265p Meijel),
stuipe (L265p Meijel),
stupen (L265p Meijel, ...
L265p Meijel),
stŭŭppə (L265p Meijel)
|
stuipen: De stuipen hebben: een aanval van stuipen hebben (spinneweven, spinnevoeten, stuiptrekken, in de gaven liggen). [N 84 (1981)] || stuipen: Plotselinge spiersamentrekkingen, vaak samen met bewustloosheid; stuipen (stuipen, gaven, convulsies). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
25375 |
stuiptrekken |
stuiptrekken:
styptrɛkǝ (L265p Meijel)
|
Als de slachter het dier geschoten en gestoken heeft, blijft het nog enige tijd spartelen ten gevolge van het onwillekeurig samentrekken der spieren. [N 28, 16; monogr.]
II-1
|
17642 |
stuitbeen |
stuit:
stutj (L265p Meijel)
|
stuitbeen [gatschenk, stietje, startschroef] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
25198 |
stuiven van droog zand of stof |
poffen:
pŏffen (L265p Meijel),
póffe (L265p Meijel),
stuiven:
stuve (L265p Meijel),
te stuuve (L265p Meijel)
|
beginnen te stuiven (er waait droog en fijn zand rond bij winderig weer] [stieven, smoren, mouwen, stobberen, stubbelen] [N 22 (1963)] || stuiven
III-4-4
|
21377 |
stuiver |
stuiver:
stuuver (L265p Meijel)
|
stuiver, een ~ [5-centstuk] [stuiver, nikkel?]. Is er verschil in benaming tussen de oude nikkelen en de nieuwe bronzen stuiver? [N 21 (1963)]
III-3-1
|