34343 |
teeldriftig |
berig:
bęrex (L265p Meijel)
|
Geslachtsdrift vertonend, gezegd van het mannelijk varken. [A 43, 20b; monogr.]
I-12
|
33791 |
teellid |
schacht:
šaxt (L265p Meijel)
|
Penis of roede. [JG 1a, 1b; N 8, 36, 37a en 37b]
I-9
|
31131 |
teenstuk |
teenstuk:
tiǝnstøk (L265p Meijel)
|
Reparatielapje onder de schoenzool, aan de teen. [N 60, 233d]
II-10
|
18483 |
teenstuk [wld ii.10, p. 60] |
teenstuk:
tiənstøk (L265p Meijel)
|
Het lapje onder de schoenzool, aan de teen (teenstuk, stootlap, stuitstuk) [N 60 (1973)]
III-1-3
|
33835 |
teentreder |
teentrapper:
tiǝntrapǝr (L265p Meijel)
|
Paard met naar binnen gedraaide hoeven, waarvan het het voorste deel eerst op de grond zet, omdat een achterpees lam is; daardoor heeft het geen vlotte gang. [N 8, 84b]
I-9
|
30656 |
teerkwast |
bokkepoot:
bǫkǝpūǝt (L265p Meijel)
|
Kwast met ronde, stijve, korte haarbundel in een ijzeren beugel, die onder een hoek van ongeveer 450 aan een lange steel is bevestigd. De kwast wordt gebruikt voor teerwerk. [N 67, 43d]
II-9
|
29957 |
tegelsnijder |
tegelsnijder:
tēgǝlsnęjǝr (L265p Meijel)
|
Werktuig waarmee tegels gesneden kunnen worden. Er zijn verschillende modellen en uitvoeringen. De 'tegelsnijbeugel' bestaat uit een u-vormig gebogen metalen staaf waarbij aan één uiteinde een rubberen aandrukwiel en aan het andere een hardstalen wieltje is aangebracht. Met behulp van het snijwieltje wordt de glazuurlaag van de tegel ingekerfd. Bij de 'tegelsnijmachine' wordt het snijwieltje met behulp van een hefboom tegen de glazuurlaag van de tegel gedrukt. [N 32, 42a]
II-9
|
29958 |
tegeltang |
nijptang:
niptaŋ (L265p Meijel)
|
Tang waarmee kleine stukjes van een tegel geknipt kunnen worden. De tegeltang lijkt op een nijptang maar heeft smallere bekken en langere benen. [N 32, 42b]
II-9
|
29927 |
tegelzetter |
tegelzetter:
tēgǝlzetǝr (L265p Meijel)
|
Arbeider die in een bouwwerk de vloer- en muurtegels plaatst. [N 32, 41d; N 30, 3e]
II-9
|
27013 |
tegemoet kruien |
tegenkruien:
tēgǝkrø̜jǝ (L265p Meijel)
|
Als men over een grote afstand de turf naar het schip moet kruien, kruit men vanaf het schip de andere kruier tegemoet. [II, 74]
II-4
|