e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Meijel

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
uitzeven van de zemelen builen: bø̄lǝ (Meijel), zeven: zēvǝ (Meijel) Het verwijderen van de fijngemaakte hulzen uit het meel. Een eventueel object "meel" is niet gedocumenteerd [N 29, 13b; monogr.; N 29, 15c add.] II-1
urine pis: pis (Meijel, ... ), zeik: zeik (Meijel), zijk (Meijel), zęi̯k (Meijel) urine [N 10c (1961)], [N 10c (1995)] || urine van een mens [N 38 (1971)] || Vloeibare ontlasting van vee. [N 38, 18d; JG 1a, 1b; monogr.] I-11, III-1-1
urineren pissen: pisse (Meijel), pissen (Meijel, ... ), zeiken: zijken (Meijel), zęi̯kǝ (Meijel), Lomper.  zeiken (Meijel) urineren [N 10c (1961)], [N 10c (1995)] || urineren van een mens [N 38 (1971)] || Vloeibare ontlasting hebben, gezegd van vee. [N 38, 18b; JG 1a, 1b; monogr.] I-11, III-1-1
ursuline ursuline: te Echt  ursulien (Meijel) Een Ursulin [Ursulien]. [N 96D (1989)] III-3-3
vaalbonte koe vale koe: vǭl [koe] (Meijel) Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe'' (3.3.1). [N 3A, 131b] I-11
vaandel drapeau (fr.): drapō (Meijel), vaandel: vaandel (Meijel) De aan de stok gedragen doek met de kleuren of emblemen van een vereniging of gilde [vaandel, vendel, vaan]. [N 88 (1982)] III-3-2
vaandeldrager drapeaudrager: drapōdrāgər (Meijel), vaandelzwaaier: vendelzwaajer (Meijel) Degene die het vaandel draagt in een schutterij, gilde [vaandrig, venderik, afferis, vendelzwaaier]. [N 88 (1982)] III-3-2
vaars maal: mǭl (Meijel), mǭǝl (Meijel), maaltje: mø̜lkǝ (Meijel), rindje: rentjǝ (Meijel), vaars: vars (Meijel) Jonge koe van ongeveer twee jaar die nog geen kalf heeft gehad of voor de eerste maal kalft. [JG 1a, 1b; A 2, 38; A 4, 11; Gwn V, 6; L 8, 27; L 20, 11; R 3, 37; S 38 en 49; Wi 16; monogr.; add. uit N 3A, 20] I-11
vaart vaartje: vartjǝ (Meijel) Kanaal smaller dan het hoofdkanaal. [II, 91b] II-4
vadem, maat van uitgestrekte armen vadem: vaam (Meijel) de maat die de afstand aangeeft tussen de rechter en de linkerhand bij zijdelings uitgestrekte armen (± 1,7m-1,9m) [rek, vadem, vaam] [N 91 (1982)] III-4-4