28056 |
blazer |
blazer:
blǭzǝr (L265p Meijel
[(Emma / Maurits)]
[Maurits])
|
Een uitstroming van gas uit een nauwe spleet van de koollaag of het nevengesteente. Volgens de invuller uit Q 121c kwam het verschijnsel met name voor in gasrijke mijnen zoals de Maurits, de Emma of de Hendrik. In het Kempens Bekken kent men volgens de zegsman uit L 417 geen blazers. Wel komen er ooit plotselinge uitbarstingen voor. [N 95A, 16; monogr.]
II-5
|
17986 |
bleek |
bleek:
bleek (L265p Meijel),
hij zie bliëk (L265p Meijel),
wit:
hij kiekt wit (L265p Meijel)
|
bleek (hij ziet er bleek uit) [N 37 (1971)] || Flets: ongezond bleek of vaal van gelaatskleur (flets, geeps, kwips, pips). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
17988 |
bleek zien |
vaal:
Dit woord wordt ook wel gebruikt!
vaal (L265p Meijel)
|
bleek (hij ziet er bleek uit) [N 37 (1971)]
III-1-2
|
17987 |
bleek, flets zien |
bleek zien:
hij zie bliëk (L265p Meijel),
pips kijken:
(kijkt pips) (L265p Meijel),
wit kijken:
hij kiekt wit (L265p Meijel)
|
bleek (hij ziet er bleek uit) [N 37 (1971)] || Flets: ongezond bleek of vaal van gelaatskleur (flets, geeps, kwips, pips). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
32485 |
blekijzer |
pinnetje:
penǝkǝ (L265p Meijel)
|
Gereedschap waarmee men de wissen blekt. Meestal is dit een ijzeren klem die op een zwaar stuk hout bevestigd is. Zie ook afb. 263. Soms wordt ook een gespleten stok gebruikt die in de grond gestoken wordt. Dit laatste is het geval in Stramproy (L 318). In Zonhoven (Q 1) gebruikt men een dikke eiken stok als kliever en in Diepenbeek (Q 71) heeft men daarvoor twee ijzers in een V-vorm. [N 40, 24; N 40, 27; N 40, 30; monogr.]
II-12
|
34110 |
bles |
bles:
bles (L265p Meijel)
|
Witte streep op het voorhoofd van de koe. [N 3A, 136b; N 3A, 135b]
I-11
|
24978 |
blijven hangen, blijven plakken |
blijven:
blieve (L265p Meijel),
plakken:
plekke (L265p Meijel),
plèkkə (L265p Meijel)
|
ergens steeds maar blijven, niet weg willen gaan [kleven, pekken, hukken, persten, plersten, pleisteren] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
24969 |
blijven wachten |
blijven:
blīēvə (L265p Meijel),
halt houden:
halt haauwe (L265p Meijel),
stoppen:
stoop (L265p Meijel),
tukken:
tukke (L265p Meijel),
wachten:
waachtə (L265p Meijel),
wagte (L265p Meijel)
|
ergens blijven tot iets of iemand komt [tukken, wachten] [N 91 (1982)] || niet verder gaan, blijven [letten, banken, banketeren, wijlen, blijven] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
33780 |
blijvend gebit |
paardstand:
pęrstānt (L265p Meijel)
|
Op vijfjarige leeftijd heeft het paard een volwaardig gebit, meestal paardstanden genoemd. [JG 1a, 1b; N 8, 18a en 18b]
I-9
|
22049 |
blijvende ontkleuring van een oog |
bleek oog:
blēk ūəx (L265p Meijel),
scheel (bn.):
sjéél (L265p Meijel)
|
Hoe noemt U in Uw dialect de volgende ziekten: blijvende ontkleuring van de ogen door pokken? [N 93 (1983)]
III-3-2
|