e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Meijel

Overzicht

Gevonden: 8212
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
blazer blazer: blǭzǝr (Meijel  [(Emma / Maurits)]   [Maurits]) Een uitstroming van gas uit een nauwe spleet van de koollaag of het nevengesteente. Volgens de invuller uit Q 121c kwam het verschijnsel met name voor in gasrijke mijnen zoals de Maurits, de Emma of de Hendrik. In het Kempens Bekken kent men volgens de zegsman uit L 417 geen blazers. Wel komen er ooit plotselinge uitbarstingen voor. [N 95A, 16; monogr.] II-5
bleek bleek: bleek (Meijel), hij zie bliëk (Meijel), wit: hij kiekt wit (Meijel) bleek (hij ziet er bleek uit) [N 37 (1971)] || Flets: ongezond bleek of vaal van gelaatskleur (flets, geeps, kwips, pips). [N 84 (1981)] III-1-2
bleek zien vaal: Dit woord wordt ook wel gebruikt!  vaal (Meijel) bleek (hij ziet er bleek uit) [N 37 (1971)] III-1-2
bleek, flets zien bleek zien: hij zie bliëk (Meijel), pips kijken: (kijkt pips) (Meijel), wit kijken: hij kiekt wit (Meijel) bleek (hij ziet er bleek uit) [N 37 (1971)] || Flets: ongezond bleek of vaal van gelaatskleur (flets, geeps, kwips, pips). [N 84 (1981)] III-1-2
blekijzer pinnetje: penǝkǝ (Meijel) Gereedschap waarmee men de wissen blekt. Meestal is dit een ijzeren klem die op een zwaar stuk hout bevestigd is. Zie ook afb. 263. Soms wordt ook een gespleten stok gebruikt die in de grond gestoken wordt. Dit laatste is het geval in Stramproy (L 318). In Zonhoven (Q 1) gebruikt men een dikke eiken stok als kliever en in Diepenbeek (Q 71) heeft men daarvoor twee ijzers in een V-vorm. [N 40, 24; N 40, 27; N 40, 30; monogr.] II-12
bles bles: bles (Meijel) Witte streep op het voorhoofd van de koe. [N 3A, 136b; N 3A, 135b] I-11
blijven hangen, blijven plakken blijven: blieve (Meijel), plakken: plekke (Meijel), plèkkə (Meijel) ergens steeds maar blijven, niet weg willen gaan [kleven, pekken, hukken, persten, plersten, pleisteren] [N 91 (1982)] III-4-4
blijven wachten blijven: blīēvə (Meijel), halt houden: halt haauwe (Meijel), stoppen: stoop (Meijel), tukken: tukke (Meijel), wachten: waachtə (Meijel), wagte (Meijel) ergens blijven tot iets of iemand komt [tukken, wachten] [N 91 (1982)] || niet verder gaan, blijven [letten, banken, banketeren, wijlen, blijven] [N 91 (1982)] III-4-4
blijvend gebit paardstand: pęrstānt (Meijel) Op vijfjarige leeftijd heeft het paard een volwaardig gebit, meestal paardstanden genoemd. [JG 1a, 1b; N 8, 18a en 18b] I-9
blijvende ontkleuring van een oog bleek oog: blēk ūəx (Meijel), scheel (bn.): sjéél (Meijel) Hoe noemt U in Uw dialect de volgende ziekten: blijvende ontkleuring van de ogen door pokken? [N 93 (1983)] III-3-2