18109 |
blikaars |
blikaars:
blikhérs (L265p Meijel, ...
L265p Meijel),
uitslag:
utjslach (L265p Meijel),
zweertjes:
zwèèrkes (L265p Meijel)
|
Aambeien: bes- of knobbelvormige zwellingen van de aders aan de anus of aan het onderste gedeelte van de endeldarm (speen, spenen, blikaar(d)s, aambeien, puisten, bikaards, vijgpuisten). [N 84 (1981)] || Uitslag, zweren op het achterwerk (blikaars, blikgat, blekker(d), blik, smet). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
25111 |
bliksem, bliksemflits |
bliksem:
bliksem (L265p Meijel, ...
L265p Meijel),
bliksəm (L265p Meijel, ...
L265p Meijel),
weerlicht:
werleecht (L265p Meijel)
|
bliksem, elektrische vonk die bij onweer van de ene wolk naar de andere of naar de aarde overspringt [bledderum, vuurlicht, weerlicht] [N 81 (1980)] || bliksemschicht, bliksemstraal [weerlicht, blidderum] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
19371 |
bliksemafleider |
bliksemafleider:
bliksemafleier (L265p Meijel),
bliksemaflééjər (L265p Meijel)
|
Inrichting om de bliksem af te leiden en onschadelijk te maken; gewoonlijk een van het dak tot in de grond lopende metalen staaf (bliksemafleider, donderroede, donderkruit, donderspil) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
25113 |
bliksemen |
bliksemen:
’t bliksemt (L265p Meijel, ...
L265p Meijel),
⁄t bliksemt (L265p Meijel),
weerlichten:
’t werleecht (L265p Meijel)
|
bliksem, elektrische vonk die bij onweer van de ene wolk naar de andere of naar de aarde overspringt [bledderum, vuurlicht, weerlicht] [N 81 (1980)] || bliksemen met een felle straal [t vuurlicht] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
30444 |
blind anker |
blinde anker:
blendjǝn aŋkǝr (L265p Meijel)
|
Muuranker dat aan de buitenzijde van de muur niet zichtbaar is. [N 31, 39; N 54, 123a]
II-9
|
27763 |
blinde schacht, tussenschacht |
tussenschacht:
tøsǝšaxt (L265p Meijel
[(Emma / Maurits)]
[Maurits])
|
Een schacht die niet aan de oppervlakte uitmondt. Een dergelijke schacht wordt aangelegd om steenkoollagen te ontsluiten die tussen de verdiepingen zijn gelegen, en soms voor ventilatie- of vervoersdoeleinden. Zo merkt de respondent uit Q 3 voor de mijnen uit Winterslag en Waterschei op dat de "stortkoker" een blinde schacht is waar kolen en steen door afgevoerd worden en de "luchtschouw" een blinde schacht die uitsluitend wordt gebruikt voor de luchtverversing. Het verschil tussen een opbraak of een neerbraak en een tussenschacht was in de Nederlandse mijnen gelegen in het feit dat in een tussenschacht personenvervoer door middel van liftkooien was toegestaan. [N 95, 78; N 95, 181; monogr.; Vwo 134; Vwo 138; Vwo 206; Vwo 804]
II-5
|
20686 |
blinde vink |
blinde vink:
Syst. WBD
bleendje finke (L265p Meijel)
|
Opgerold kalfslapje met vulsel (blin vinke, muisje zonder kop?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
22353 |
blindemannetje spelen |
blindemannetje:
blenjəmɛnəkə sp"lə (L265p Meijel),
blinde mennetje speule (L265p Meijel),
blinjemènneke speule (L265p Meijel)
|
Blindemannetje spelen: spel waarbij één van de spelers die de anderen moet vangen geblinddoekt is. || Het spel waarbij één van de spelers die de anderen moet vangen geblinddoekt is [kakkemommen, blindemannetje, blindekoe, blindekoekoek]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
25018 |
blinken, glimmen, glanzen |
blinken:
blinkə (L265p Meijel),
schemeren:
sjeemert (L265p Meijel)
|
een glans van zich geven [glimmen, glanzen, blinken] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
17683 |
bloed |
bloed:
⁄t bloe (L265p Meijel)
|
bloed [N 10 (1961)]
III-1-1
|