18899 |
verplichting |
moet:
unne moet (L265p Meijel),
moeten:
moeten (L265p Meijel)
|
het verplicht zijn [moetert, verplichting] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
24997 |
verpulveren |
verkruimelen:
verkrummele (L265p Meijel)
|
tot poeder maken of worden [miezelen, verpulveren] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
20576 |
verschaald |
kapot:
kapoot (L265p Meijel),
kəpót (L265p Meijel),
kepot
kəpot (L265p Meijel),
verschaald:
versjaalt (L265p Meijel)
|
verschaald; Hoe noemt U: Door lang staan geur en kracht verloren hebbend, gezegd van bier (verschaald) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
25090 |
verschieten |
verschieten:
versjüte (L265p Meijel),
vərsjīētə (L265p Meijel)
|
anders worden van kleur door het (zon)licht, gezegd van bijv. kledingstukken [verschieten, afgaan] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
23916 |
verschijning |
verschijning:
versjiening zeen (L265p Meijel),
ən vərsjeͅjneŋ heͅbə (L265p Meijel)
|
Een verschijning hebben/krijgen. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
21666 |
verschuldigd zijn |
schuld hebben:
sjeult hébbə (L265p Meijel),
schuldig zijn:
sjuldig (L265p Meijel)
|
verplicht te betalen [schuldig (zijn), plichtig zijn, gelden] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
34233 |
verse koe |
verse koe:
vǫrsǝ kū (L265p Meijel),
verse maal:
vǫrsǝ mǭl (L265p Meijel)
|
Koe die pas gekalfd heeft en aan een nieuwe melkperiode begint. [N 3A, 60]
I-11
|
22434 |
versieren (met bloemen) |
sieren:
sīrə (L265p Meijel, ...
L265p Meijel),
tooien:
tooije (L265p Meijel),
tooje (L265p Meijel)
|
Het versieren van de straten op de dag(en) vóór de processie [tsere]. [N 96C (1989)] || Met bloemen versieren (bijv. iemands huis of stoel) bij een feest [pelen, braaien, meien, paleren]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
29398 |
versieringsrand |
feston:
fɛston (L265p Meijel)
|
Een smallere of bredere rand ter versiering. [N 61, 7]
II-7
|
18242 |
versiersel |
brensje:
brenske (L265p Meijel),
smuk (<du.):
smoek (L265p Meijel),
versiering:
vərsĭĕrəng (L265p Meijel)
|
voorwerpen die tot versiering dienen [sier, smeer, smuk, opsmuk, opschik, tooi] [N 86 (1981)]
III-1-3
|