18931 |
verzuimen |
nalatig zijn:
naolaotech zin (L265p Meijel),
niet doen:
nie gedao (L265p Meijel)
|
nalaten te doen wat men opgedragen gekregen heeft of wat men beloofd heeft [verzuimen, schrikken, fouten] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
23312 |
vespers |
vesper (lat.):
də vispər (L265p Meijel),
vesper (L265p Meijel),
vespers (<lat.):
vɛspərs (L265p Meijel)
|
De op grote feesten gehouden namiddagdienst waarin door het koor psalmen worden gezongen: de vespers, de vesper. [N 96B (1989)] || de vespers [RND]
III-3-3
|
18277 |
vest |
vesting:
vesting (L265p Meijel),
wambuisje:
wemmeske (L265p Meijel),
weͅməskə (L265p Meijel),
wémmeske (L265p Meijel)
|
de aarden wal rondom een stad of gracht [vesting, vest] [N 90 (1982)] || herenvest zonder mouwen met knopen [wes, west, weemeske, kolder, kamezool, zjielle, ziep, sentje [N 23 (1964)] || herenvest zonder mouwen, met knopen || het vest [N 59 (1973)]
III-1-3, III-3-1
|
28727 |
vestenmaker |
vestenmaker:
vɛstǝmākǝr (L265p Meijel)
|
Kleermaker die vooral vesten maakt. De woordtypen jassenmaker, jasmaker, confectioneur en stukwerker duiden erop dat deze persoon niet enkel vesten maakt. [N 59, 195a]
II-7
|
18533 |
vestzakje |
wambuisjestasje:
weͅməskəstɛskə (L265p Meijel),
wambuistasje:
wemmesteske (L265p Meijel),
wémmestèske (L265p Meijel)
|
het zakje in het vest [N 59 (1973)] || vestzakje || vestzakje [ziepzekse, weemesteske, vestjestes] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
30928 |
veter |
schoenriem:
šunrīm (L265p Meijel)
|
Koord of smal gevlochten band door de ogen van de schoenen geregen, om de kleppen naar elkaar toe te halen en te bevestigen. Het kan van leer of van een andere stof gemaakt zijn. Volgens de informant van P 219 is de staartel breder dan de nestel. [N 60, 27a; N 60, 27b; L 5, 14; Wi]
II-10
|
34071 |
vetkoe |
vette koe:
vɛtǝ [koe] (L265p Meijel)
|
Koe die niet meer geschikt is voor de produktie en daarom voor de slacht wordt gemest. Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe'' (3.3.1). [N 3A, 77a; monogr.]
I-11
|
18479 |
vetleren schoen |
vetleren schoen:
vɛtleͅrə šūn (L265p Meijel, ...
L265p Meijel),
vetleren werkschoen:
vɛtleͅrə weͅrəkšūn (L265p Meijel)
|
Een ruwgemaakte, vetleren schoen, zwaar van kaliber en oerdegelijk, bedoeld voor de boeren bij het landwerk (ploegschoen, sokschoen?) Hoe ziet deze er uit? [N 60 (1973)] || Hoe noemt men in het algemeen een vetleren schoen? [N 60 (1973)]
III-1-3
|
34274 |
vetmesten |
masten:
māstǝ (L265p Meijel),
mesten:
mēstǝ (L265p Meijel)
|
Vee vetmesten, in het bijzonder gezegd van stiertjes, kalveren en vaarzen. [N 38, 26; N 3A, 75a, 75b, 75c, 76 en 77a; monogr.]
I-11
|
28543 |
vetvliegen |
vetvliegen:
vɛt˲vlīgǝ (L265p Meijel)
|
Het snel volvliegen door de bijen van korf of kast met honing bij goed honingweer. [N 63, 47c]
II-6
|