17714 |
vrouwelijk geslachtsdeel |
hof van eden:
hof van Eeden (L265p Meijel),
hof van edenspleet:
hof van Eedenspleet (L265p Meijel),
kut:
kut (L265p Meijel),
lusthof:
lusthof (L265p Meijel),
pruim:
proem (L265p Meijel),
prut:
Schertsend.
prēūt (L265p Meijel),
spleet:
spleet (L265p Meijel)
|
[N 10c (1961)] [N 10c (1995)]
III-1-1
|
34450 |
vrouwelijk jong van de geit |
geitenlammetje:
gē̜tjǝlɛ̄mkǝ (L265p Meijel),
geitje:
gętjǝ (L265p Meijel),
germ:
gęrǝm (L265p Meijel)
|
[N 19, 71c; N 19, 71a; N 77, 77; N 77, 75; Vld.; A 9, 21; N C, Q 111 add.]
I-12
|
34059 |
vrouwelijk kalf |
maalkalf:
mǫl[kalf] (L265p Meijel),
maalmuk:
mǭlmø̜k (L265p Meijel),
mukkalf:
møk[kalf] (L265p Meijel)
|
[N 3A, 20; N C, 7b; JG 1a, 1b; A 9, 17b; Gwn V, 5b; monogr.]
I-11
|
34062 |
vrouwelijk kalf dat van tanden begint te wisselen |
rind:
rentj (L265p Meijel)
|
Het gaat hier om een kalf dat ongeveer één jaar oud is. [N 3A, 22]
I-11
|
34477 |
vrouwelijk kuiken |
hennetje:
hęnǝkǝ (L265p Meijel),
pul:
pø̜l (L265p Meijel)
|
[N 19, 41a; monogr.]
I-12
|
24368 |
vrouwelijk ree |
reegeit:
ri-jəgēͅtj (L265p Meijel),
rīēj-geit (L265p Meijel)
|
Ree, wijfjesree [N 94 (1983)]
III-4-2
|
34064 |
vrouwelijk rund dat voor de eerste keer drachtig is |
eerste maal:
ȳrstǝ mǭl (L265p Meijel)
|
[N C, 9e en 10a; JG 1a, 1b; add. uit N 3A, 14a, 20 en 22]
I-11
|
34390 |
vrouwelijk schaap in het algemeen |
ooi:
ōi̯ (L265p Meijel)
|
De benamingen voor "vrouwelijk schaap" beantwoorden vooral aan de drie woordtypen ooi/ooitje, germ/germpje en het algemene woord schaap. Ten aanzien van het woordtype germ kan men opmerken dat het woord in nogal wat plaatsen kan duiden op het vrouwelijk schaap dat nog niet gelamd heeft. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; R 3, 35; A 4, 22b; AGV, m3; L 1a-m; L 5, 30a; L 29, 32; L 20, 22b; L B2, 318; monogr.; S 23, Q 113 add.]
I-12
|
34308 |
vrouwelijk varken |
zog:
zox (L265p Meijel)
|
Vrouwelijk varken. Ten aanzien van gelt wordt opgemerkt dat het synoniem is met zeug (L 416), dat het een vrouwelijk, niet gedreven varken is (L 312, 353), dat het een vrouwelijk varken is dat niet dient voor de kweek (L 282, 286, 313, 315, 316, 354, 355, 356) of juist wel voor de kweek is bestemd (K 278). Verder kan het een oud woord zijn voor de zeug (L 354, 355) en kan het op een gesneden, vrouwelijk varken duiden (L 312). Oorspronkelijk duidde gelt op het gecastreerde vrouwelijk varken. In de loop van deze eeuw is men gelt ook gaan gebruiken voor het vrouwelijk varken. [L 20, 4a; L 14, 13; L 3, 2a; JG 1a, 1b, 1c, 1d, 2c; A 4, 4c; Wi 9; NE 1, 12; NE 2.I.8; AGV K1; R XII, 46; Gwn 5, 11; N M, 22 add.; N C, add.; Vld.; monogr.]
I-12
|
21920 |
vrouwelijke duif |
duivin:
doevin (L265p Meijel),
du’ven (L265p Meijel)
|
Hoe heet de vrouwelijke duif? [N 93 (1983)]
III-3-2
|