20440 |
wachthouden bij een dode |
waken:
waakə (L265p Meijel),
wake (L265p Meijel),
waken (L265p Meijel)
|
wachthouden bij een dode [waken] [N 87 (1981)]
III-2-2
|
17952 |
waden |
waden:
waaie (L265p Meijel, ...
L265p Meijel)
|
lopen: met blote voeten door plassen lopen [polse, dokkele, baden] [N 10 (1961)] || waden: door het water baden [waoje, baoje, baaje] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
20740 |
wafel |
wafel:
Syst. WBD
waffel (L265p Meijel),
woffel (L265p Meijel, ...
L265p Meijel)
|
Wafel [N 16 (1962)]
III-2-3
|
32188 |
wagenmaker |
ramaker:
rāmē̜kǝr (L265p Meijel),
wagenmaker:
wāgǝmākǝr (L265p Meijel)
|
De algemene benaming voor de vakman die karren, wagens en wielen vervaardigt en herstelt. Het woord stelmaker was ook bekend bij de respondenten uit Tegelen (L 270), Weert (L 289), Neer (L 294), Montfort (L 382), Limbricht (L 434), Genhout (Q 19b), Doenrade (Q 27), Oirsbeek (Q 33), Maastricht (Q 95) en Klimmen (Q 111). Het werd in de dialecten van die plaatsen echter niet gebruikt. Sommige zegslieden merkten ervan op dat het woord alleen in het zuiden van Nederlands-Limburg in plaatsen langs de Duitse grens gebruikelijk was. Reparaties aan de houten onderdelen van karren en wagens konden niet alleen door de wagenmaker, maar ook door de timmerman/schrijnwerker worden uitgevoerd. Zegslieden uit de volgende plaatsen gaven dit antwoord: Nederweert (L 288), Helden (L 291), Heythuysen (L 292), Bocholt (L 317), Horn (L 325), Bree (L 360), Gerdingen (L 360a), Gruitrode (L 366), Kessenich (L 370), Maasbracht (L 377), Montfort (L 382), Meeswijk (L 424), Stein (Q 15), Geleen (Q 21), Schinnen ( 32), Nuth (Q 36), Amby (Q 102), Berg en Terblijt (Q 103), Margraten (Q 192) en Vijlen (Q 208). Defecte metalen onderdelen van karren en wagens werden doorgaans door de plaatselijke smid hersteld. Dit was het geval in: Blerick (L 269), Houtblerick (L 269a), Tegelen (L 270), Venlo (L 271), Helden (L 291), Heythuysen (L 292), Urmond (Q 14), Stein (Q 15), Schinveld (Q 30), Brunssum (Q 35), Maastricht (Q 95), Sibbe (Q 101a), Amby (Q 102) en Wittem (Q 204). In Waubach (Q 117a) werd dit werk door een bankwerker gedaan. Die noemde men schlosser (šlø̜sǝr). Zie ook het lemma ɛkoudsmidɛ in wld II.11, pag. 2.' [N G, 1a; N G, 2; Lu 5, 18a-b; A 27, 18a-b; RND 77; L 34, 18; monogr.]
II-12
|
17943 |
waggelen |
schakken:
sjakke (L265p Meijel),
strompelen:
strompele (L265p Meijel),
waggelen:
waggele (L265p Meijel)
|
lopen: onvast, wankelend lopen [stroemele, striemele, strampele] [N 10 (1961)] || slingerend lopen [N 38 (1971)]
III-1-2
|
21162 |
wagon |
cabine (fr.):
kabine (L265p Meijel),
wagon (<eng.):
wagon (L265p Meijel, ...
L265p Meijel)
|
een spoorwagen [wagon, cabine] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
25214 |
wak in het ijs |
gat:
e gaat (L265p Meijel),
Opm.: meestal zeggen ze dit!
gaat (L265p Meijel, ...
L265p Meijel),
wak:
wak (L265p Meijel, ...
L265p Meijel)
|
gat in het ijs, dat erin gehakt is [DC 44 (1969)] || gat in het ijs, waar het water niet bevroren is [DC 44 (1969)]
III-4-4
|
17845 |
wakker |
slaap uit:
slaop utj (L265p Meijel),
wakker:
wakker (L265p Meijel, ...
L265p Meijel,
L265p Meijel)
|
Wakker: niet slapend (wakker, snuig). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
22685 |
waldhoorn |
toethoorn:
toethoorn (L265p Meijel)
|
Een muziekinstrument van opgerolde schors [toethoren, schalmei, waldhoren, fop, neppen, schermenei]. [N 90 (1982)]
III-3-2
|
19477 |
walm |
blaak:
blaok (L265p Meijel),
walm:
walləm (L265p Meijel)
|
dikke vettige damp of rook (walm, kwalm, blaak, zwalm, galm) [N 90 (1982)]
III-2-1
|