e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Meijel

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
wolfseinde kapje: kɛpkǝ (Meijel), schild: šelt (Meijel), wolfseinde: wǫlǝfs˱ęntj (Meijel) Driehoekig dakvlak boven een afgeknotte gevel. [N F, 47c; N 4A, 23b; N 4A, 23a; monogr.] II-9
wolfskers slaapbes: eigen spellinsysteem oogarts  sloopbes (Meijel) Wolfskers (atropa belladonna). Plant uit bosrijke bergstreken, als artsenij-gewas gekweekt en soms verwilderd. De bladeren zijn gaafrandig met 1 tot 3, meestal enigszins overhangende, paarsachtig bruine bloemen in de oksels. De bessen zijn zwart en zeer g [N 92 (1982)] III-4-3
wolkenbank balk: balk (Meijel), bank: bank (Meijel, ... ) lange streep wolken die onbeweeglijk aan de horizon hangt [bank] [N 81 (1980)] III-4-4
wollegras kuif: WLD Additie bij vraag 36: (m.b.t. Wollegras): kof zijn de vlokken ervan in het veen  kōf (Meijel, ... ), lok: eigen spellinsysteem  lok (Meijel), WLD Additie bij vraag 36: (m.b.t. Wollegras): lok zijn de vlokken ervan in het veen  lok (Meijel, ... ), wollegras: WLD Additie: witbol  wøləgras (Meijel, ... ), WLD alg. ben.  Wollegras (Meijel) witbol [N 92 (1982)] || Wollegras [N 92 (1982)] || Wollegras (eriophorum 20 tot 60 cm grote plant. De plant is dicht zodevormig, naar de top driekantig; aartjes 3-5; de vruchten hebben een lange, witte, wollige pluis. Bloeitijd in april en mei. Algemeen (veenvlok, pluisje, lok, vlok). [N 92 (1982)], [N 92 (1982)] III-4-3
wollen muts (kinderen) kapmuts: kapmuts (Meijel) muts van wol (gebreid) voor kinderen [N 25 (1964)] III-1-3
wolschaap schaap met goede vacht: šǭp me gūi̯ vaxt (Meijel), texels: tɛksǝls (Meijel), wolschaap: wolšǭp (Meijel), woltype: woltip (Meijel) Schaap van een ras dat vooral goed is voor de wol. [N 77, 1g] I-12
wonde blessure: blessure (Meijel), letsel: letsel (Meijel), wonde: wond (Meijel) Wond: letsel, kwetsuur (blessure, wats, gorre). [N 84 (1981)] III-1-2
wonderdoener heilsdoener: heilsjdoener (Meijel), wonderdoener: wondərdunər (Meijel) Een wonderdoener. [N 96D (1989)] III-3-3
wonderen doen wonderen doen: wondərə dū (Meijel) Wonderen doen/verrichten. [N 96D (1989)] III-3-3
wonen nest hebben: nist (Meijel), nestelen: genisteld (Meijel), wonen: woonə (Meijel) een nestje hebben, gezegd van vogels (nesten, wonen, houden) [N 83 (1981)] III-4-1