33590 |
zeekool |
moes:
oude spellingsysteem altijd (moes) / blauw en groen soorten huijer wil zeggen n verhoging (losse opmerking)
moes (L265p Meijel)
|
De overblijvende plan met dikke knoestige wortelstok en talrijke uitlopers waaruit hier en daar stengels opstijgen; de bladen geven een zeer vroege, smakelijke groente waarmee men ze in het voorjaar tegen de invloed van het licht beschermt; zeekool (oudew [N 82 (1981)]
I-7
|
24400 |
zeelt |
louw:
oude spelling
louw (L265p Meijel),
WBD
louw (L265p Meijel),
zeelt:
cassettebandje
zeelt (L265p Meijel),
oude spelling
zeelt (L265p Meijel)
|
Hoe noemt u de zeelt: het lichaam is gedrongen, een beetje zijdelings samengedrukt. De huid is dik en slijmerig met kleine verborgen schubben, de bek is klein met vlezige lippen en heeft voeldraad in iedere mondhoek. De rugvin is hoog en evenals andere vi [N 83 (1981)]
III-4-2
|
19472 |
zeemlap |
zeemslap:
zemslap (L265p Meijel)
|
Ramen schoonmaken met behulp van spons en zeem (zemen, lappen, kuisen) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
18723 |
zeep |
zeep:
ze du ten opwas nog aaltidj mi gruun ziep (L265p Meijel)
|
Zeep. Ze doet de afwas nog altijd met goede zeep. [DC 35 (1963)]
III-1-3
|
19343 |
zeer blij |
ingenomen:
ingenomen (L265p Meijel)
|
zeer blij [frut] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
33161 |
zeer grote aardappelen |
bommen:
bǫmǝ (L265p Meijel),
bonken:
bø̄ŋk (L265p Meijel),
bǫŋkǝ (L265p Meijel)
|
Voor de fonetische documentatie van het woord aardappelen, zie het lemma Aardappel. [N 12, 4; JG 1a; monogr.]
I-5
|
33162 |
zeer kleine aardappelen |
kleine aardappeltjes:
klęi̯n ɛrpǝlkǝs (L265p Meijel),
krielaardappelen:
krilɛrpǝl (L265p Meijel),
krieltjes:
krilkǝs (L265p Meijel)
|
Naast de neutrale termen voor kleine aardappeltjes onderscheidt men de kwalitatief zeer goede kleine aardappelen die voor het poten worden gebruikt (vergelijk het lemma Pootgoed, Pootaardappelen) én de kwalitatief slechte, die als veevoeder worden verwerkt. Huiven is de plaatselijke benaming voor "knikkers". De vorm "burel" is te beschouwen als een variant van "budel" waaruit "boel" is ontstaan; zie onder "kleine boel". "Mussekoppen", een leenvertaling van "tête de moineau", betekent eigenlijk een kleine soort kolen, die als brandstof in huis wordt gebruikt. In L 292a werd de zegswijze opgegeven: "Hiej is ein österke verloren," of: "Hiej is ein österke kapot gegange". Het type "österke" staat hier voor "pater-nosterke", de rozenkrans; vergelijk ook de typen "osterkraaltjes" en "rozenkranskrallen". [N 12, 2 en 3; JG 1a; L 43, 8c; monogr.]
I-5
|
25140 |
zeer warm weer |
branderig:
ut īs brènderig (L265p Meijel),
heet (weer):
hîet (L265p Meijel),
hits:
héts (L265p Meijel),
licht (weer):
leecht (L265p Meijel, ...
L265p Meijel)
|
licht, in de betekenis van zeer warm; betekenis/uitspraak [N 22 (1963)] || sterke, overmatige warmte, hoge temperatuur van de lucht [heet, hitte, hitse] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
28480 |
zegel |
zegel:
zēgǝl (L265p Meijel)
|
Wasdeksel bij broed en honing. [N 63, 23b]
II-6
|
28674 |
zegelwas |
zegelwas:
zēgǝlwas (L265p Meijel)
|
Was die afkomstig is van de celdeksels of zegels. De kwaliteit hiervan is zeer goed en de kleur blank. De informanten van L 333 en Q 253 merken op dat de zegels niet apart verwerkt worden tot was maar tezamen met andere wasingrediënten. De informant van Q 177 vermeldt dat men als kind de zegelwas mocht uitzuigen maar dat men de bolletjes was, die in de mond achterbleven, eruit moest halen en apart moest leggen. Zegelwas als medicinale toepassing verzacht zware hoestaanvallen bij kinkhoest. [N 63, 132b; N 63, 132a; Ge 37, 172; monogr.]
II-6
|