20286 |
zuigfles |
fles:
də fles (L265p Meijel),
tutterfles:
Note v.d. invuller: teuter: een voorwerp van stof op pap of iets dergelijks waar een baby mee gaat slapen.
teuterflés (L265p Meijel),
zuigfles:
zuugfles (L265p Meijel),
zuugflés (L265p Meijel)
|
zuigfles; een fles met speen om zuigelingen met melk te voeden [teuter, lots, tutter, teuterfles] [N 86 (1981)]
III-2-2
|
22053 |
zuigwormen |
zuigwormen:
zuugweurm (L265p Meijel)
|
Hoe noemt U in Uw dialect de volgende ziekten: zuigwormen? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
21324 |
zuinig |
civiel (<fr.):
[< VD civiel, 4. schappelijk, billijk: een civiele prijs?, RK]
ceviel (L265p Meijel),
zuinig:
zuinig (L265p Meijel)
|
van zijn bezit telkens een zo klein mogelijk gedeelte uitgevend om te sparen [zuinig, econoom, civiel, benauwd, kiem] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
21523 |
zuinig zijn |
nijpen (ww.):
nĭĕppə (L265p Meijel)
|
van zijn bezit telkens een zo klein mogelijk gedeelte uitgevend om te sparen [zuinig, econoom, civiel, benauwd, kiem] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
34181 |
zuiveren |
knoeien:
knǫi̯ǝ (L265p Meijel)
|
Afscheiding blijven geven na het kalven, gezegd van de koe. [N 3A, 58]
I-11
|
20518 |
zure haring |
rolmops:
rólmóps (L265p Meijel),
zure haring:
zōērə héring (L265p Meijel),
zoere herring
zōēre hering (L265p Meijel)
|
rolmops; Hoe noemt U: Een haring in het zuur (rolmops) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
18032 |
zure oprisping |
zuur:
t zoër (L265p Meijel),
⁄t zoer hebben (L265p Meijel)
|
oprisping hebben gepaard gaande met een zure smaak in de mond [opzuure] [N 10 (1961)] || oprisping, een zure oprisping [de vuilen opbot, zooj, zuur] [N 10a (1961)]
III-1-2
|
33618 |
zuring, groente |
zuring:
zŭŭring (L265p Meijel),
zuurmoes:
zoermoes (L265p Meijel)
|
Hoe noemt u: zuring (rumex acetosa - fam. polygoneae) [N 71 (1975)] || Zuring die als groente wordt gekweekt [N 14 (1962)]
I-7
|
20336 |
zuster |
begijn:
begien (L265p Meijel),
non:
non (L265p Meijel, ...
L265p Meijel),
zuster:
zeuster (L265p Meijel),
zuster (L265p Meijel, ...
L265p Meijel),
zøstər (L265p Meijel)
|
de tak van een geslacht [natie, familie] [N 87 (1981)] || Een lid van een vrouwelijke geestelijke orde, zuster, non [zuster, non, maseur, begijn]. [N 96D (1989)] || zus
III-2-2, III-3-3
|
24101 |
zusters penitenten |
grijze begijnen:
grieze begien (L265p Meijel)
|
De Zusters Penitenten [graw begiêne]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|