18033 |
zuur oprispen |
het zuur hebben:
⁄t zoer hebben (L265p Meijel)
|
oprisping hebben gepaard gaande met een zure smaak in de mond [opzuure] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
24730 |
zuurbes |
berberis:
Nijmeegs (WBD)
berbərus (L265p Meijel),
oude spellingsysteem
berberis (L265p Meijel),
zuurbes:
eigen spellingsysteem
zoere bes (L265p Meijel),
zuurbes (L265p Meijel)
|
Zuurbes: gedoornde struik, 1-2 m hoog; geelgrauwe takken, heeft gele kogelvormige bloemen in tot 4 cm lange trossen; scharlakenrode bessen, langwerpig en 8-13 mm lang die ook s winters nog aan de struik staan (berberissen, barbarinneke, versilts, kweedoo [N 82 (1981)]
III-4-3
|
20626 |
zuurdeeg |
hevel:
hēvǝl (L265p Meijel),
zuur:
zūr (L265p Meijel),
zuurdeeg:
zurdęx (L265p Meijel),
zuurdesem:
zurdesǝm (L265p Meijel)
|
Door gisting verzuurd deeg, gebruikt als rijsmiddel om nieuw brood te maken. Het is overschot van het deeg dat de vorige keer is gebakken. Met zuurdeeg wordt roggebrood gebakken, terwijl voor witbrood brouwersgist wordt gebruikt. Het zuurdeeg wordt in een bepaalde vorm, meestal broodvorm, gekneed en aan de bovenkant van een gaatje voorzien waarin een handvol zout wordt gedaan. Ook maakt men met de vinger wel eens een kruisje waarop men dan zout strooit. Tot de volgende bakdag wordt het zuurdeeg in de baktrog of in een doek of pot of in de kelder bewaard. Voor het gebruik wordt de droge korst van het zuurdeeg afgesneden en de rest in warm water gebrokkeld en geweekt (Weyns blz. 45). [N 29, 23a; N 16, 75; N 29, 23b; L 1a-m; L 2, 21b; LB 2, 236; OB 2, 4; OB 2, 6; JG 1b add.; S 6; S 6 add.; monogr.]
II-1
|
25555 |
zuurdeeg maken |
zuur maken:
zūr mākǝ (L265p Meijel)
|
Een restant van het deeg een poos laten "rijpen", totdat het zuurdeeg is geworden en het aldus verkregen zuurdeeg gebruiksklaar maken. [N 29, 23b; S 6; monogr.]
II-1
|
20541 |
zuurdesem |
hevel:
Syst. WBD
heevel (L265p Meijel),
zuur:
Syst. WBD
zōēr (L265p Meijel),
zuurdeeg:
Syst. WBD
zoerdeg (L265p Meijel)
|
Zuurdeeg, gebruikt i.p.v. gist (heevel?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20679 |
zuurkool |
zuurmoes:
Syst. WBD
zoermoes (L265p Meijel, ...
L265p Meijel)
|
Zuurkool (zoerkolle, suuremoes?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20680 |
zuurkoolstamppot |
zuurmoes:
Syst. WBD
zoermoes (L265p Meijel, ...
L265p Meijel)
|
Stamppot van aardappelen en zuurkool [N 16 (1962)]
III-2-3
|
17883 |
zwaaien |
weisteren:
wuistərə (L265p Meijel),
zwaaien:
zwei-jen (L265p Meijel),
zwèèjə (L265p Meijel),
zwééje (L265p Meijel)
|
Zwaaien: (langzaam) ritmisch heen en weer bewegen, bijv. met de armen (scharrewarren, scharmaaien, zwingelen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
23561 |
zwaaien met het wierookvat |
bewieroken:
bewierke (L265p Meijel),
met het wierooksvat zwaaien:
me ət wirəksvat zwɛ̄jə (L265p Meijel)
|
(met) het wierookvat zwaaien. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
34416 |
zwaaier |
zwaaier:
zwɛ̄i̯ǝr (L265p Meijel)
|
Door een gedeeltelijke verlamming van de achterhand maken de dieren een zwaaiende beweging bij het lopen. Het woordype zwaaier duidt op een schaap dat deze ziekte heeft. [N 77, 65]
I-12
|