21178 |
boot(je) |
boot(je):
bôet (L265p Meijel),
roeiboot(je):
roejboetjd (L265p Meijel)
|
een klein open vaartuig met riemen of zeil voortbewogen [boot, schuit] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
19600 |
bord |
telder:
telder (L265p Meijel)
|
bord [Roukens 03 (1937)]
III-2-1
|
19557 |
bordenrek, schotelrek |
telderrekje:
telderrekske (L265p Meijel)
|
rekje aan de wand waarop bordjes of sierbordjes worden geplaatst (teerekske) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
18785 |
borduren |
borduren:
bordure (L265p Meijel),
bərdūūrə (L265p Meijel)
|
Manier van handwerken waarbij met de naald figuren of bloemen in of op een stof worden vervaardigd (borduren, festonneren) [N 79 (1979)]
III-1-3
|
28879 |
borduurnaald |
borduurnaald:
bǫrdȳrnǫlt (L265p Meijel)
|
Een grote naald met zeer groot oog om mee te borduren. Men kent fijne en dikke borduurnaalden. Fijne borduurnaalden zijn middellange naalden met een scherpe punt die worden gebruikt voor het werken met borduurzijde. Dikke borduurnaalden zijn zwaarder en worden gebruikt voor het borduren van wol (Het Beste Naaiboek, pag. 11). [N 62, 49c]
II-7
|
26178 |
bordveren |
veren:
vęrǝ (L265p Meijel)
|
De houten veren waarmee de eindborden en volgens de invullers uit l 288 en l 320a ook de windborden worden vastgezet. De springveren en de veren zaten in l 288, l 320a, l 353 en l 381b aan de achterzijde van de borden. [N O, 4c; N O, 4d; A 42A, 68]
II-3
|
21879 |
borgen |
borgen:
börrəgə (L265p Meijel),
chance geven:
(borgen = voor iemand anders zijn betaling in staan).
sjons géve (L265p Meijel)
|
uitstel van betaling geven [borgen] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
20563 |
borrel |
borrel:
borrel (L265p Meijel),
bòrrəl (L265p Meijel),
borrel
bórrəl (L265p Meijel),
drupje:
drupke (L265p Meijel),
drupkə (L265p Meijel),
spatje:
spatje (L265p Meijel)
|
borrel; Hoe noemt U: Een glaasje sterke drank, borrel (grigo, officiertje, tjipke, sprets, druppel, drup, kleintje, kloekmalder, propje, peut, wippertje, taaie, tikje, slokje, snapsje, spatje) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
24981 |
borrelen (van water) |
borrelen:
boorelt (L265p Meijel),
borrelen (van ní spreung) (L265p Meijel),
bórrələ (L265p Meijel, ...
L265p Meijel),
bortelen:
bórtele (L265p Meijel),
bórtələ (L265p Meijel)
|
bobbelend naar boven komen, gezegd van water [borrelen, wellen, walen, kwelmen] [N 81 (1980)] || door opstijgende damp- of gasbellen in beweging zijn, gezegd van vloeistoffen || door opstijgende damp- of gasbellen in beweging zijn, gezegd van vloeistoffen [bobbelen, borrelen, portelen, drijven] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
19563 |
borrelglaasje |
borrel:
borrel (L265p Meijel)
|
jeneverglaasje met een voetje (borrel) [N 20 (zj)]
III-2-1
|