26141 |
borst |
boeg:
bux (L265p Meijel),
borst:
bōrst (L265p Meijel)
|
Elk van de korte, zware balken door de askop, waaraan lange dunne balken met daaraan de hekwerken, bevestigd worden. Zie ook afb. 36 en 37. [N O, 1d; A 42A, 61; Sche 31] || Zie afbeelding 2.19. [JG, 1b; N 8, 32.2]
I-9, II-3
|
29043 |
borst inwerken |
grote borst maken:
gruǝtǝ bōrst mākǝ (L265p Meijel),
instrijken:
enstrikǝ (L265p Meijel)
|
Elk van de voorpanden van het colbert van kunstmatige borstwelving voorzien. Dit gebeurt door het aanbrengen van voeringdelen, de binnenvulling, het maken van figuurnaden, suçons, in panden en vulling en het in vorm strijken, dresseren, van de panden (Papenhuyzen III, pag 22-29). [N 59, 111; N 59, 113]
II-7
|
19497 |
borstel |
varkensborstel:
všrkǝsbōrstǝl (L265p Meijel)
|
Het stijve haar van een varken dat men aan de uiteinden van de pekdraad vastmaakt om de draad gemakkelijker door de met een els geprikte gaten heen te halen. Hensen zegt hierover op pag. 37: "Bij "binnengenaaide" schoenen maakt men gebruik van een pekdraad. Die pekdraad bestaat uit ongeveer 4 tot 6 dunnere draden van vlas welke in elkaar gedraaid worden en van pek voorzien om verrotting door vocht en verschuiving tegen te gaan. De beide uiteinden van de pekdraad moeten geleidelijk uitlopen (rispeleind) om een borstel te kunnen bevestigen. Deze borstels kunnen van varkenshaar zijn of van staal." Zie afb. 14. [N 60, 198a; N 60, 195b; N 60, 238a]
II-10
|
19929 |
borstelen |
de haren borstelen:
dǝ hǭr bōrstǝlǝ (L265p Meijel)
|
[N 77, 105]
I-12
|
17578 |
borstelig haar |
pinhaar:
pinhōr (L265p Meijel)
|
borstelig haar (stekkerhaar, pinhoor] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
30171 |
borstelwerk |
klopwerk:
klǫpwɛrǝk (L265p Meijel)
|
Wijze van voegen waarbij het oppervlak van de voeg een ruwe structuur vertoont. De voeg wordt daartoe eerst met mortel meer dan volgezet, vervolgens met de zijkant van de voegspijker gelijk met de voorkant van de steen afgestreken en tot slot met een borstel afgeborsteld. Voegen die op deze wijze waren gemaakt werden in Q 83 'Hollandse voegen' genoemd. Ze waren volgens de zegsman slecht van kwaliteit. [N 32, 34c; monogr.]
II-9
|
17631 |
borsten |
memmen:
memme (L265p Meijel),
tieten:
tiete (L265p Meijel)
|
borsten van de vrouw [mamme, memme, tette, tiete] [N 10c (1995)]
III-1-1
|
17765 |
borstkas |
borst:
boors (L265p Meijel),
boorst (L265p Meijel, ...
L265p Meijel),
borstkast:
boorskaast (L265p Meijel),
boorstkaast (L265p Meijel)
|
Borst(kas): het voorste deel van het menselijk lichaam tussen hals en middenrif (borst, borstkas, kluter). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
33988 |
borstnet |
borstnet:
bōrstnet (L265p Meijel)
|
Vliegennet dat alleen voor de borst van het paard wordt gehangen. [JG 1a, 1b; N 13, 83b]
I-10
|
33969 |
borstriem |
borstriem:
bōrsrīm (L265p Meijel)
|
Leren riem van het borsttuig die voor de borst van het paard zit. Zie ook opmerking onder lemma Borsttuig. [N 13, 52]
I-10
|